Ineens stonden ze in de achtertuin. De mannetjes. Ze waren maanden geleden aangekondigd in een stroom van brieven vol informatie van de woningcorporatie en de gemeente. Tussen half december en half maart zouden er ergens een keer mannetjes op de stoep staan om zijn sociale huurwoning op houtrot te controleren en iets met het schilderwerk te doen. Het zou fijn zijn als hij in die periode thuis was om de deuren en ramen open te zetten.
Hij had niets tegen informatie, maar zolang concrete zaken als datum en tijdstip ontbraken, flikkerde hij alles schouderophalend bij het oud-papier. Blijkbaar had hij daarbij per ongeluk die ene brief met de concrete datum ook weggegooid.
Het was een maanmiddag in februari. Lente. Hoog tijd voor de voorjaarsschoonmaak. Hij zette een koptelefoon op zijn hoofd en Spotify aan en begon met het boenen van alle keukenkastjes. Het algoritme schotelde hem liefdevol Marilyn Manson’s ‘Irresponsible Hate Anthem’ voor.
“Everybody’s someone else’s nigger
I know you are so am I
I wasn’t born with enough middle fingers
I don’t need to choose a side.”
Hij boende, danste en zong mee toen ineens die mannetjes op zijn keukenraam klopten. Ze hadden per ongeluk zonder overleg alvast de klimop van het dak van zijn schuur gesnoeid om het houtwerk te kunnen inspecteren. ‘Sorry,’ zei één van hen, ‘maar het groeide tussen de voegen van de muren en het dak door. Dat wil je niet.’
‘Nee,’ zei hij. Hij wilde hen nog koffie aanbieden, maar hij wist niet meer precies hoe zoiets ook alweer in zijn werk ging.