Alles is wit. De sneeuw, het gezicht van mijn vader en het flitsen van de camera’s. Ik heb het koud. Ik haat skiën sowieso. Ik moet steeds terug omhoog omdat ze het niet goed hebben gezien en dan hetzelfde rotstuk nog een keer af. Ze vechten zich vooraan bij het hek en richten de lenzen allemaal op hetzelfde. Waarom komt er niet gewoon eentje, die na afloop de beelden naar de anderen stuurt?
‘En nu lachen. Met de kin omhoog. Nee, niet zo ver. Nu iets naar rechts. Ja, perfect!’
Ik ben een dikkerd, een verwend kind, een gevangene die moet worden bevrijd. Ik wil niet op social media kijken (‘je hebt het zelf in de hand, als jij niet klikt, gebeurt er niets,’ zegt de kindercoach) maar soms doe ik het toch. Mensen die me kennen, plaatsen nooit een foto of een bericht. Niet over mij. Hun ouders willen dat te allen tijde voorkomen. Voor je weet maar nooit. Ze zeggen op feestjes: ’Wij zijn er verder heel nuchter onder hoor, maar weet je wie er bij Roderick in de klas zit?’ Mensen die me niet kennen schrijven heel veel. Papa noemt ze tokkies en mama zegt dat ze loco zijn. En jaloers. Het lukt me niet zo goed om rustig te ademen. Ik denk steeds aan de toekomst. En deze week lijkt al oneindig lang. Vanavond mag ik een slok glühwein proeven. ‘Eentje maar en je mag het tegen niemand zeggen. Nie-mand.’ Iets met het verkeerde voorbeeld en alcoholpreventie en zo.
Soms droom ik dat ik op mijn blote voeten een berg afglijd en nooit beneden kom. Ze roepen me van overal maar ik kan niet stoppen. Ik ben een stip die verdwijnt in de verte terwijl ik zelf gewoon in de foto blijf. Met de kin omhoog en iets naar rechts gedraaid.