‘We waren met de hele school voor het veertigurengebed in de katholieke kerk aan de Groesbeekseweg toen het luchtalarm ging. Na een tijdje werd het teken ‘veilig’ gegeven en mochten we naar huis. Ik liep samen met Gerard, die vlakbij mij woonde. Het was bewolkt. Omdat het nog steeds rommelde in de lucht, was hij bang en begon hij sneller te lopen. Sneller en sneller tot we aan het rennen waren. Bijleveldsingel, postkantoor, Ziekerstraat. Eerst renden we naar zijn huis, maar zijn ouders waren er niet. Ze hadden een paar straten verder een kapsalon, dus we renden door. Ik sloeg af naar mijn eigen huis en Gerard rende de Bloemerstraat in. Dat is het laatste wat ik van hem gezien heb.’
‘Gerard heeft mijn leven gered door die dag zo hard naar huis te lopen. Het was zes voor half twee ’s middags.’
‘Ik kom ons huis binnen, loop de trap op en trek mijn jas uit. In de kamer zitten opa, papa, mama en Tonnie aan tafel. We eten zelfgemaakte erwtensoep en pannenkoeken van echt wit meel. Dat is heel bijzonder, maar ik kan er geen hap van nemen, want dan vallen de bommen. Er komt daglicht door het dak en er valt glas naar beneden. Op de overloop ontstaat chaos. Het wordt donker van het stof. Mijn vader steekt een grote lantaarn aan, maar het licht kan niet door het stof heen schijnen, dus het blijft aardedonker. Hij gaat op de tast door het huis en zegt: “Hier kunnen we door.” We lopen naar het balkon, maar kunnen niet verder en gaan weer naar binnen. Plotseling kunnen we toch doorlopen. Het stof daalt langzaam neer. We komen buiten. Daar ligt iemand. En daar. En daar.’
‘Links en rechts van ons huis zijn bommen gevallen. Ons huis staat eenzaam overeind in het puin. De ramen zijn gesprongen, maar alle spullen staan er nog. Er wappert een gordijn. Overal in het puin ontstaan brandjes van kolenkachels. Het vuur verspreidt zich snel. De Luchtbeschermingsdienst komt om de gewonden te verzorgen en te helpen met blussen. “Zijn hier waterputten?” vraagt iemand. Ik speel vaak op straat en wijs de waterputten aan, maar als ze die openen blijkt er geen druk op het water te zitten. Het vuur bereikt ons huis.’
‘Het ergste was niet het moment waarop de bommen vielen, maar de uren erna. We stonden verloren op een straathoek, voor de viswinkel van Hellegers. Ik keek naar mijn ouders, maar zelfs zij wisten niet wat we moesten doen.’
Uit het levensverhaal van Hans