Het waait. Ze houdt er niet van als het waait. Ze houdt van onweer na een hete zomerdag, maar niet van die hete zomerdag zelf. Daar heeft ze ook over geklaagd. Tegen hem. Hij zat achter de computer en tikte steeds luider. Er moest iets af en er klopte iets niet, dus ze konden de lucht knippen.
Ze keek naar filmpjes van johan, wilfred, angela en fidan, ze keek naar huizen op funda en bestelde een okerkleurig dekbedovertrek.
Ze droomde dat ze van het balkon viel. Hij rende naar beneden maar het was al te laat. Ze droomde dat ze zei dat de hitte als een moeder was. Alomvattend, zonder verontschuldiging. Zij was de lucht waarop die moeder leefde.
Ze houdt er niet van als het waait. Ze moet er wel bij blijven, anders kan niemand haar meer volgen. Tocht dus. Geklapper. Wat voor zomer zou het worden, dacht ze. Je kon nergens op vertrouwen. Alles kon zomaar omslaan.
Het was zo kort geleden dat hij bij de ventilator zat en naar haar opkeek. Ze vloekte binnensmonds en wilde de plakkende huid afscheuren die haar bezit maakte van alles wat buiten is. Ze is de afgelopen weken steeds witter geworden. Ze heeft een perspectief. Het is een soort bril die ze nog nooit helemaal had afgezet. Tot nu. Nu kan ze niet meer terug. Niemand kan meer terug. Ze weten het alleen nog niet.