Jit en de Buk Telar zaten in de eetkeuken.
Een twee en een drie, zei Buk. Jit hoorde het niet. Buk smeerde een boterham.
Samen aten ze boterham.
Wie het weet, mag het zeggen, zei Jit. Buk vroeg om kaas. Jit gaf de kaas.
Buk schaafde een plakje af.
Hoe lang gaat dit duren, vroeg iemand. Buk en Jit keken naar het plafond. Er was een jamvlek van de vorige keer.
**
Buk en Jit stonden samen in de speeltuin.
Gaan ze komen, vroeg Buk.
Denk het niet, zei Jit.
Spelen we tóch, vroeg Buk.
Zeker weten, zei Jit.
Ze klommen op het speeltoestel.
Tot de volgende keer!