Dit is Jip.
Jip is boos.
Jip voelt zich ge-naaid door Den Haag en ook door Jes-se Kla-ver.
Jip heeft een mooie trekker. Een groene. En veel stik-stof.
Jip stapt op de trekker en rijdt naar de stad.
De stad is niet Den Haag.
Jip rijdt op de weg. Jip rijdt op de vlucht-strook. Jip rijdt op de stoep.
Dat mag niet. Maar dat deert Jip niks. Jip heeft een trekker.
In de stad zijn nog meer boze mensen. Die hebben ook een trekker.
Jip rijdt he-le-maal vooraan. Daar is hij best wel trots op.
Bij het pro-vin-cie-huis is de deur op slot.
Dat vindt Jip niet leuk.
Jip is boos op de mensen binnen. Daar is niet Jes-se Kla-ver. Maar Jip is toch boos.
Jip duwt tegen de deur.
Ja. De deur is echt op slot.
Maar Jip heeft een trekker.
Niet doen, zegt oom agent.
Jip doet het toch.
Boem, zegt de deur. Krak, zegt het raam.
Nu is Jip binnen. De andere mensen juich-en.
Niet doen, zegt oom agent nog eens.
Jip luistert niet.
Oom agent laat het maar. Jip heeft een trekker.
In het pro-vin-cie-huis is niemand meer.
Nu staat Jip met lege handen.
Oom agent zegt, ga naar huis.
Jip gaat niet naar huis.
Jip is nog steeds boos.
En hij heeft een trekker.
Morgen is er weer een dag. Dan kan er ook iets stuk.
Wel-te-rus-ten Jip.
Wel-te-rus-ten trekker.