Je bent alleen.
Je bent alleen en het huis is groot.
Althans niet perse groot, maar het heeft verdiepingen. Drie. Dat betekent dat je altijd op twee verdieping niet bent. Dat betekent dat er altijd op twee verdieping dingen kunnen gebeuren waar jij geen weet van hebt. Overdag kun je daar mee leven. Overdag gaan er uren voorbij zonder dat je stilstaat bij de lege kamers boven en de garage onder. Tot je naar de wc moet, boven, en je al die deuren ziet. Die dichte deuren. Die deuren met kamers die je niet kunt overzien. Je plast met de deur open.
Je bent alleen en het huis is groot en het staat in een straat zonder lantarens.
Zodra het donker wordt – en dat wordt het tegenwoordig al rond vijven- wordt het erger. Je sluit de gordijnen, in de hoop dat het helpt. Het helpt niet. Nu zit je opgesloten met de schilderijen met de enge ogen. Je doet in alle kamers het licht aan en zet de tv nog wat harder. Married at first sight. Je probeert te genieten van de leegheid van het programma. Je schenkt nog een glas wijn in.
Je bent alleen en het huis is groot en het staat in een straat zonder lantarens en achter de straat begint het weiland.
De hond moet uit. De hond wil het weiland op. Je hebt de hond meegenomen om niet alleen te zijn, om iemand te hebben om tegen te praten. Maar de hond moet ’s avonds ook naar buiten. Na de avondklok, als de lege straat nog leger is en het extra donker lijkt. De hond is groot, zeg je zachtjes tegen jezelf. De hond is hartstikke groot, als ik haar niet kende zou ik daar hartstikke bang voor zijn. De hond schrikt, jij schrikt, het is niets. Natuurlijk niet. De straat is leeg. Het is donker en winter en avondklok en Zeeland. Hier is niemand nog op straat. Is de garagedeur op slot? Heb je die weer dichtgedaan nadat je er gister kijken ging? Je durft niet te kijken.
Je bent alleen en het huis is groot en het staat in een straat zonder lantarens en achter de straat begint het weiland en de kelderdeur is vast nog open.
In bed lees je Nicci French. Dat is sowieso al een probleem. Je hebt stapels met Goede Boeken mee. Je hebt ze zorgvuldig uitgekozen. En nu lees je Nicci French. Sinds je naar bed bent gegaan zijn er al ruim drie mensen vermoord. De vierde ligt in haar eigen kamer te midden van een plas bloed. Gewurgd met een ijzerdraad. Je kijkt in de spiegel voor het bed en ziet de gang waar je het licht aan hebt gelaten. Je weet niet wat enger is; deur open of deur dicht? Wat zou je doen als ze nu iemand op de trap zag lopen?
Je bent alleen en het huis is groot en het staat in een straat zonder lantarens en achter de straat begint het weiland en de kelderdeur is vast nog open en de hond loopt naar beneden.
Heeft ze iets gehoord? Je hoort niets. Waarom blaft ze niet? Waarom laat ze zich niet even horen. Dat iemand denkt; oef dat is een grote hond.
Je bent alleen en het huis is groot en het staat in een straat zonder lantarens en achter de straat begint het weiland en de kelderdeur is vast nog openen de hond loopt naar beneden en de stilte is verdacht.
Je hoort gescharrel. Is dat de hond? Zou de hond gaan blaffen als ze iemand in het huis tegen komt? Of zou ze denken dat het erbij hoort. Alles is immers nieuw aan dit huis. Zou ze zijn hand likken en rustig achter hem aan hobbelen? Wat heb je nou aan een grote hond als ze in iedere insluiper een potentiële nieuwe vriend ziet. Als jij hier boven gewurgd wordt, terwijl zij er bij staat te kwispelen.
Je bent alleen en het huis is groot en het staat in een straat zonder lantarens en achter de straat begint het weiland en de kelderdeur is vast nog openen de hond loopt naar beneden en de stilte is verdacht en nu ben je klaarwakker.
Nog een hoofdstuk. Nog een moord. Je geeft het op. Ze mogen je hebben. Je zal je niet verzetten.