Afgelopen weekend las ik voor in een oude DAF bus. Er werd muziek gemaakt. Er werden prachtige verhalen verteld. Er werd gezongen, gelachen en gehuild. Er was kippenvel ondanks de toenemende warmte in deze kleine, afgesloten ruimte. De laaghangende zon scheen door de ramen en zette alles in een magisch licht. ‘We mogen weer!’ schreeuwde iemand door de versterker boven het geronk van de zware motor uit. We zijn er nog, zag ik de mensen denken.
Nou is het niet makkelijk om op te treden in een rijdend voertuig, met je rug naar de rijrichting toe, terwijl het verkeer om je heen raast en er scherpe bochten genomen moeten worden. Maar wij hadden Jan, onze chauffeur van Stichting Veteranen Autobussen. Jan was in uniform, hij had veertien dagen eerder een zware operatie ondergaan en er was een groot litteken zichtbaar in zijn hals. Maar hij was er. Voordat hij achter het stuur kroop trilden zijn handen, maar zodra hij zat waren zijn bewegingen zeker en geroutineerd. Op Jan, wisten wij allemaal, konden we vertrouwen. Jan zorgde ervoor dat we ons konden overgeven, dat we even alles los konden laten om naar elkaar te luisteren, elkaar echt even te zien.
In dit roestige, krakende vehikel werden vriendschappen gesloten. Al voelde het niet alsof er iets gesloten werd, meer alsof er iets openbrak, alsof er iets vrijkwam. Er was verbinding die avond, er werd iets gedeeld. Naast het schoolreisjes-gevoel dat deze busrit bij ons opriep, ging het om achtergrond, om ervaringen, teleurstellingen maar ook om hoop. ‘Uiteindelijk gaat alles om bereidheid,’ werd er gezegd. Tussen de artiesten en het publiek zinderde en knisperde de atmosfeer terwijl Jan schakelde, door de bochten ging, afremde of gas gaf.
Aan het einde van de rit, toen de deuren sissend opengingen en de koele avondlucht de haast elektrisch geladen ruimte binnenstroomde, namen we afscheid, niet alleen van deze prachtige ervaring, maar ook van Jan, die ons door de achteruitkijkspiegel aankeek en bij wijze van afscheid zijn vingers even naar zijn pet bracht.