Dat het niet eenvoudig was, wil Willibrord direct grif toegeven.
‘Je kunt je proberen voor te bereiden op zo’n reis, maar je bent toch een pionier,’ zo stelt hij. ‘En uiteindelijk moet je het toch zelf doen.’
‘Willibrord heeft zich altijd erg verbonden gevoeld met het water,’ weet zijn moeder. Maar dat het verder zou gaan dan dromen had ook zij niet verwacht.
Ze heeft hem meermaals gewaarschuwd, vertelt ze ons bij een goed verzorgde lunch bij haar thuis. ‘Ik zei dan: oh Willibrord, nee Willibrord, toe nou Willibrord, laat dat nou, maar hij altijd maar weer over die drang van binnen. En ja, op een gegeven moment moet je je kind toch loslaten.’
Willibrord op zijn beurt heeft die angst nooit gevoeld. ‘Ja uiteindelijk op zee wel, met 40 knopen,’ lacht hij met heel zijn door zon en zeewind verweerde gezicht. ‘Maar op voorhand was er alleen die drang, ik moest dit doen.’
Zo gebeurde het dat Willibrord het ruime sop koos.
Na zeventien maanden bereikte hij de overkant van de oceaan. Niet zonder kleerscheuren, maar wel een ervaring rijker. Willibrord schreef dagelijks in zijn logboek. Zijn moeder leest voor:
7 mei, 22 uur 23.
De zuidwester haalt uit, 40 knopen blaast het intussen, 8 beaufort.
Het stopt niet. De zee volgt langzaam en bouwt op, golven worden donkergrauwe muren, huizenhoog. Feilloos klimt de boot er op, schuift over de toppen en glijdt er over. Met een bewonderenswaardig gemak. Nu en dan breekt een weerbarstige golf met een smak op het dek. Een ton water barst open, wit schuim stroomt weg, bakboord, stuurboord.
Ik kruip nog dieper in mijn web tegen de mast. Stilletjes denk ik aan het land, aan moeder en de paar vierkante meter die ik thuis noemde. Nooit eerder voelde ik angst, heimwee, maar met deze windkracht, deze golven….
Moeder krijgt het duidelijk even te kwaad. ‘Hij heeft het hem toch maar geflikt!’ zegt ze met gebroken stem. ‘Nog koffie jullie?’.