In het donker komen wij.
Onze pels in het licht van de straatlantaarns.
Met onze staarten, bloot, slepen we door goten, resten tomaat, rottende zwezerik en koffiedik.
Met onze pootjes trippelen we.
Klimmen we via de sprei van je liefste grootmoeder in je ledikant.
Onze kraalogen kijken je recht in het gezicht.
Onze snuiten leggen we zacht tegen je oor.
Dan fluisteren wij:
pas maar op, we zijn er en we zijn met veel.
We bijten stukken uit je oren.
Krabben de vliezen van je ogen.
Met onze scherpe nagels scheuren we je lippen kapot.
Spring van de brug af.
Steek de banden van de buurman lek.
Meng gif door de thee van je bazin.
Onze tanden zetten we in je wang.
Bloed op je kussen.
Bloed in de straten.
Wij zijn er en we zijn met veel.
In het licht zitten wij in onze holen.
Gluren met onze ogen.
Krabben de vlooien uit onze pels.
En kijken naar de kussenslopen aan de waslijnen in de dorpen.