De naald komt dichterbij. De kamer begint te draaien. Het is lang geleden dat ik dronken was. De man drinkt niet, zou het daardoor komen?
‘Wacht!’ zeg ik. Boven het kapje schieten de ogen van de tandarts heen en weer. Ze doet haar werk op een levend mechanisme dat kan slikken, hoesten en vloeken. Ze laveert voortdurend tussen beeldhouwen en het beeldhouwwerk voorbereiden op schaaf, stoot en klap. ‘Is er iets?’
Ik kom half overeind maar ga weer liggen. De latex handen van Ria klemmen om mijn hand. Ze denkt erover een hond te nemen, kijkt altijd naar my big fat gypsy wedding en begrijpt niet hoe mensen oud en nieuw kunnen vieren. ‘Het is niks voor mij. Ik word een dweil. Het wordt er niet leuker op in de wereld en dat moeten we dan allemaal terugzien op tv.’
Ik voel de naald in mijn tandvlees gaan. En nog eens en nog eens. Ze spuit goed, behoedzaam. Ria en de tandarts worden één stem, één gezicht met een wit licht erachter, omkranst door blond haar. Nu zijt wellekome, Jesu lieve Heer. Kom mee naar buiten allemaal dan zoeken wij de wielewaal. Glo-ho-ho-ho-ho-ria, in exelsis Deo. Jezus is de goede herder, Jezus Hij is overal. Er staat een paard in de gang, ho ho een paard in de gang. Ne me quitte pas, echoot het in mijn hoofd. De zinnen over Jezus helpen beter.
Buiten vullen mensen treinen en schermen, woeden oorlogen of duren staakt-het-vurens te kort. Maar de meesten staan gewoon in de file en moeten naar kerst en hebben ruzie met hun moeder.