In den beginne sneed de wind. Flarden mist omhulden het ABN-kantoor. Hier rechtsaf, dacht ze. Ze had zin om iets omver te fietsen, iemand desnoods.
In de verte een andere hijgende rug.
Denkend aan Holland zie ik trage rivieren. Niks trage rivieren, ellenlange winters waarin het nauwelijks licht werd. Die moesten ze eens afschaffen. Al maanden gingen de uren maar niet voorbij. Er was een vertraging in gekomen, de klad zat er in, zou Han zeggen. In alles.
Draaideuren moeten niet te snel gaan. Een vrouw met krukken haalde haar in. Ze liep heel snel en schoot voor haar het ziekenhuis binnen. De wachtruimte was klein. Er stonden plastic schermen rond iedere stoel. Ze zweette. Haar mondkapje schoof steeds omhoog toen ze haar jas probeerde uit te trekken. Er stond een jongetje naar haar te kijken. Hij deed dat zorgvuldig en liet niets aan zijn aandacht ontsnappen. Haar oorbel die vast raakte in haar sjaal en daarna in haar mondkapje. Dat ze haar elleboog stootte bij het afdoen van haar sjaal. In de hoek stond nog een kerstboom. Even stelde het haar gerust. Het was nog niet helemaal voorbij, december, ze kon het nog aanraken als ze wilde.