Mama. Waar is mama. De ruwe hand klemt om zijn nek. De dikke verhoornde nagels van een duim en een wijsvinger drukken aan weerszijden op zijn kaakgewricht zodat zijn snavel zich openspert. Het zuur vreet aan zijn maag en zijn slokdarm.
Daar komt de brij. Hij wil zich verzetten maar wat kan hij uitrichten? Vingers duwen het in zijn snavel, en dan komt de houten pollepelsteel die het tot onder in zijn keel drukt. Hij krijgt geen lucht. Hij heeft het gevoel dat zijn slokdarm openscheurt. Zijn maag, zijn darmen, zijn lever, alles zucht en steunt en kraakt.
En elke dag is het weer erger dan de dag ervoor.
De handen laten los en hij valt in de stront van hemzelf en zijn lotgenoten. De schacht van een veer in zijn linkervleugel is gebroken. Hij probeert op zijn poten te staan maar die kunnen zijn gewicht niet meer dragen. Hij laat zich op zijn zij vallen.
Waar is zijn mama?
Hij voelt zich in de steek gelaten.