Op de trui staat: ‘I can’t fuck’. Ik lees het, maar ik snap het niet. De kick-off borrel is om vijf uur. De aanwezigen zijn jong en knap, of toch, de meesten. Als hij binnenkomt en zijn jas uittrekt klinkt er een kreetje van herkenning. “De trui! Jij hebt hem.” Hij is lichtroze en van sweatstof.
Zij is blond. Als ik twintig was, vrijgezel en lesbisch, dan zou ik verliefd op haar worden. Ze zegt: “ik werk hier, maar ik woon een stad verderop. Dat is vermoeiend. Ik blijf steeds langer, na mijn werk, en dan moet ik daarna nog terug. Ik word gek van al dat reizen”. En vervolgens zegt ze: “maar eerst wil ik een relatie”. Ze heeft in verschillende steden gewoond. En ze weet dat, wil ze ergens blijven, het niet gaat om de straten of de huizen. Zelfs niet om haar baan. Het gaat om de liefde. Voor de liefde zou ze overal gaan wonen. “Oei,” zegt de ander, die net de trap af komt en bij ons is komen staan, “dan leg je er wel veel druk op”.
I am sad.
I am fat.
I can’t eat.
Quotes uit 4.48 Psychosis, een theatertekst van Sarah Kane. 4.48 staat voor het tijdstip, waarop Kane ’s nachts vaak wakker lag. Ze was jong en Brits en depressief. Ze schreef erover zonder filter. Een eindeloze woordenbrij. Afwisselend literatuur, de meest kwetsbare vraag om verbinding (of op zijn minst een oprecht verlangen daarnaar) en zelfhaat.
Het werd een culthit. Kane schreef niet alleen dat ze zichzelf wilde doden, maar deed het ook. 4.48 Psychosis was haar laatste werk.
Theatermaker Naomi Velissariou vertaalde het naar een theaterconcert en een videoclip, inclusief merchandise. Staccato spreekt ze de woorden uit, over een uptempo beat. De zinnen van Kane zijn korte vuistslagen. Een spreekkoor voor één stem. De laatste woorden van het eerste couplet:
I can’t fuck.
De jongen zegt: “ik geloof helemaal niet in die scheiding. Proza, poëzie… Ik kan er niks mee, die hokjes”. Niet veel later begint hij een zin met: “Mijn psychiater zegt…” Ik ken zijn naam, maar verder ken ik hem niet. Voor ik begrijp wat hij misschien, eventueel, wil aankaarten, ben ik tien minuten verder. “Onze generatie, heeft altijd twintig tabbladen open,” zegt hij. Ik knik.
Over hoe het met mij is heb ik het niet, niet over mijn geestelijke gezondheid. Ik wil naar huis, naar mijn man en mijn kind. Een warme maaltijd. Onze televisie. Mijn bed.