Een kind hoort bij haar moeder. Dat weet iedereen. Het plassen in een glas op de wc, het wachten op het tweede streepje van de test, het zenuwachtige gegiechel, terug het bed in om het nieuws te vertellen en een kus, een kus die toekomstbestendig voelt. Negen maanden draag je dat kleine leven in je eigen veilige vlees om het uiteindelijk met onmenselijke kracht de wereld in te werpen. Iemand legt het kind aan je borst en het kind drinkt, alsof zij direct gewend is aan het feit dat je nu echt moeder bent.
Een kind hoort bij haar vader. Daarover bestaat geen twijfel. Vaders maken kamers monstervrij, houden ganzen op afstand tijdens de eerst fiets- en valpartij, bakken pannenkoeken met kaas én spek én stroop. En als het kind vecht, ergens tussen school en thuis, weet jij zeker dat de ander begonnen is. Voor meisjes moet je zorgen, want de wereld is groot en vol gevaar. Monsters liggen uiteindelijk vaker in het bed, dan eronder.
Een kind hoort bij haar oma. Zo gaan de dingen. Ouders maken ruzie of carrière. Ouders hebben weinig tijd. Maar oma’s: die zijn gepokt en gemazeld, die weten van de hoed en de rand. Een goed ontbijt is het halve werk en buiten spelen is goed voor elk, behalve voor oma want die scheur in die broek hersteld zichzelf niet. Als de kleine erom lacht zie je in haar je eigen dochter en het tikken van de tijd.
Een kind hoort bij wie van haar houdt. Het is alleen zo jammer van de mensen en de landen en de wetten die de liefde vergeten zijn.