Ze wil de grote keien op stappen, het schiet in haar in de rug. Maartje wrijft over de pijnlijke plek. Er komen golven aan, ze vloeien over Maartjes schoenen, maken de ondergrond nog gladder. Noorderstorm afgelopen nacht. Volgens de nieuws-app is deze wind het staartje.
Ook de bomen op het achterliggende veld spelen na. Maartje moet door. Op gevoel kiest ze een richting. Ze vindt een tentstok, Maartje kan er niets meer mee. Toch houdt ze hem vast, het bovenste deel als een verlepte snijbloem.
Gisteravond tijdens het tandenpoetsen gleed ze uit. Languit lag ze hier op de golfbrekers. Toen ze eindelijk de tent had bereikt, bleken de huissleutels verdwenen. Ze zocht, eerst op de tast, daarna met het licht van de telefoon. Als een veertje vloog het tentdoek voorbij.
Dat wappert nu uitbundig op de golfbrekers. Maartje speurt om zich heen. Ze hoort een persoon roepen. Op de dijk staat een onbekende vrouw. Maartje draait terug. Haar rug gloeit, haar hoofd voelt zwaar. Ze heeft niet geslapen vannacht. Het was te donker. Er stond een te harde wind.
Zittend tegen een stam wachtte ze af. En zoals altijd dacht ze aan Willem. ‘Blijf leven,’ had hij haar gezegd. Om zelf te sterven. Hoe ze dat na zesentwintig jaar samen moest doen, had hij er niet bij gezegd.
‘Mevrouw. Waar gaan we heen?’ De vrouw staat achter haar. Maartje grijpt naar haar hoofd, voelt de ongewassen haren bijna een voor een.
Ze had haar nieuwe leven zonder Willem niet kunnen verdragen. Ze was in zijn auto gestapt, om te rijden en niet meer thuis te komen.
Een paar honderd meter de andere kant op glinstert iets. Maartje kan zich niet herinneren dat ze daar stond. Ze stapt de volgende kei op. Het tentdoek blijft olijk zwaaien.
‘Is dat van u?’ De vrouw trekt een portofoon uit haar jas. ‘U begrijpt dat ik dit moet melden.’
Een schok door Maartjes rug als ze een nieuwe kei op stapt.
‘Een vrouw zonder vaste verblijfplaats.’
Maartje gooit de tentstok in het water. Ze bukt, inderdaad de sleutelbos. Opgelucht loopt ze langs de vrouw, het gras op, langs de spelende bomen. Ze heeft zijn auto nog.
Op de dijk loopt de vrouw kordaat de horizon in. Maartje leunt in de autostoel. Ze sluit haar ogen, ziet niet dat het wolkendek openbreekt. Voorzichtig drukt de zon haar stralen erdoorheen, alsof die niet gelooft dat dit het staartje is.