De wekker zetten. Ontbijten. Je aankleden. De hond uitlaten. Naar je werk fietsen. Vergaderen. Telefoontjes plegen. Telefoontjes plegen. Meetings. Telefoontjes plegen. Tijdens de lunch naar huis. Door de regen. De hond uitlaten. Wensen dat de hond mee kon naar kantoor. Terugfietsen naar kantoor. Uit het raam kijken naar het kabbelende water. Vergaderen. Excelsheets maken. Vergaderen. Naar huis fietsen.
Dit alle dagen doen.
Denken dat het voorjaar wordt.
Zien hoe ineens het riet wit kleurt. Je hoofd stoten tegen een ijspegel. De ijsbloemen op het raam fotograferen. Balen dat het glad is.
Schaatsen zoeken. Schaatsen slijpen. Wachten totdat iemand het probeert. De tweede, de derde, de vierde, besluiten dat er zo veel mensen op staan dat er al wel iemand door had moeten zakken als het zwak was.
Vrij nemen.
Een legging aantrekken, een broek aantrekken, nog een broek, wat t-shirts, wat truien, een jas. Een paar keer vallen, een paar keer net niet vallen, merken dat je het onder de knie krijgt. Naar de overkant schaatsen.
Daar ben je nooit geweest. Er is geen brug en ook geen pont. Je woont hier of daar, behalve nu. Nu woon je hier én daar.
Vaart maken.
Je ogen sluiten.
De wind voelen.
Struikelen over een ingevroren stuk plastic.
Even blijven liggen met je ogen dicht.
Een stem horen. Je ogen open doen. Een hand zien. Een gezicht zien.
Glimlachen.
Vragen hoe ze heet.
Een grapje maken.
Naar je ribben grijpen.
Verliefd worden terwijl je op je rug ligt, op wat t-shirts, wat truien, een jas, dertien centimeter ijs, meters water.
Je naar de overkant laten begeleiden. Chocomel drinken. Whisky drinken. Terugschaatsen. Zij mee. Jij mee terug met haar. Zij mee terug met jou.
Vier dagen schaatsen in haar kielzog.
De thermometer in de gaten houden. Chocomel drinken. Whisky drinken. Je baas vertellen dat je ziek bent. De buren vragen de hond uit te laten. Jij mee met haar. Zij mee terug met jou. Jij mee terug met haar.
Zien dat zich op het ijs een laagje water vormt.
Hopen dat het opnieuw zal bevriezen.
Zien dat dat niet gebeurt.
Schelden op de thermometer.
Chocomel drinken. Whisky drinken.
Zien dat je dit niet eeuwig kunt rekken.
Afscheid nemen in het midden.
Overwegen te gaan zwemmen.
Nog één keer kussen.
Teruggaan naar je eigen overkant.
Zwaaien.
Je realiseren dat de afstand te groot is. Een punt kan iedereen zijn.
Toch nog eens zwaaien.
Een handkus blazen.
Hopen dat het ijs komt.