Er zijn momenten waarop de werkelijkheid je als zo een lobbige massa overspoelt, dat je onmogelijk een nieuw verhaal kan verzinnen. Je leeft, gaat op een date, zoekt samen naar voortekenen van de lente tijdens een wandeling in de Hortus. Je bedenkt hoe het zou zijn om de ander te kussen, maar verzint geen toekomst samen. Als hen naar een paar gele bloemetjes wijst, denk je alleen aan de gele bloemetjes.
Je eigen leed staat in geen verhouding tot wat zich op veel plekken in de wereld afspeelt, toch trek je de volgende ochtend in een kantoorruimte aan elkaar geketende herinneringen tevoorschijn terwijl je ogen een lamp volgen die van links naar rechts blijft bewegen. Omdat je alles mag benoemen wat in je opkomt begin je over het voorjaar.
Op weg naar huis probeer je niet te huilen, ook al weet je dat het goed zou zijn. Je steekt je handen in je zakken, denkt aan een ex van lang geleden, aan hoe je tegen iedereen opschepte over hoe goed hij voor je zorgde. Als je weer hoofdpijn had hielp hij je oefeningen te doen. De pijn kwam altijd vanuit je nek omhooggetrokken en hij wist precies te vertellen hoe je je kin in moest trekken, hoe je je hoofd eerst naar je linkerschouder moest brengen en daarna naar je rechter. Hoe je een paar keer diep moest ademhalen. Hoe je je hoofd rondjes moest laten draaien op je nek, eerst kleine, dan steeds grotere. Hij gaf je aandacht die je nog niet eerder ervaren had. Je bent nog steeds bezig op te bouwen wat hij kapot heeft gemaakt, maar nadat het uitging heb je nooit meer hoofdpijn gehad.
Je zucht diep, moet toch een beetje huilen. In de berm komt net een krokus op.