Het is dag 40 en alles is anders dan ik had verwacht. Ik mag nog naar buiten, ik heb nog werk, ik ben nog niet doodongelukkig en we wonen in dit huis met z’n drieën. De derde is een muis, hij eet niet veel vandaar dat ik hem niet meteen had opgemerkt. Hoewel hij klein is heeft hij veel invloed op de gang van zaken in dit huishouden. De keuken is een quarantainegebied binnen een quarantainegebied; de deur naar de rest van het huis zit dicht en ik heb er handdoeken onder gepropt om te voorkomen dat de muis zich er met dat kleine lichaampje onderdoor rommelt. Ik hoop dat de keuken hem te saai wordt en dat hij vrijwillig door de tuindeur, die wel open staat, naar buiten zal vertrekken.
Voor de zekerheid en ook omdat ik me verveel ga ik naar de bouwmarkt voor een diervriendelijke val. Als het me lukt de muis te vangen heb ik weer een uitje: ik hoorde dat je zo’n dier op ten minste twee kilometer van het huis te moeten loslaten omdat hij anders eerder terug thuis is dan jij. Als ik hem heb zal ik hem naar de overkant van het water brengen, maar eerst dus de bouwmarkt.
Aan de kop van ongeveer elk schap hangen kettingen vol met echte originele muizenklemmen, maar een valletje waarin de muis zal overleven hebben ze niet en dus ga ik met enkel een koevoet in de rij staan. Voor in de winkel hebben twee mensen ruzie. De man wijst ergens naar en roept iets onverstaanbaars, het meisje roept zeer verstaanbaar terug dat ze geen hond is. Dat ze niet als een hond behandelt hoeft te worden, en dat hij maar naar huis moet gaan als hij graag iemand wil commanderen. ‘Niet mij, ík ben geen hond,’ herhaalt ze nog eens.
Tegen de tijd dat ik aan de beurt ben zit ze toch in het kassahok en vanachter het plexiglas kijkt ze me woedend aan. Ik wil tegen haar zeggen dat ik niet kon horen wat er gebeurde, maar dat ik hem ook een lul vind. Met zijn harde stem, zijn 37 jaar en zijn te lange paardenstaart met klitten. Dat ik er ook een paar ken, verongelijkte mannen met een bordje ‘manager van wat dan ook’ op hun kippenborst en een polo aan waar zo’n acht gore borstharen bovenuit steken. Maar ik zeg niks en zij zegt ’dat is dan 21 euro, kutwijf,’ behalve dat ze dat laatste woord nog net kan inslikken. ‘Ik vond dat jij gelijk had,’ zeg ik. En het is waar: ze is geen hond.