I
Op hoge poten komt de kunstenaar de studio binnen. ‘Geef me de beits’, blaft hij naar zijn assistent. De assistent heeft geen beits gekocht. Hij dacht dat er gelakt zou worden. Als hij een staart had, zou hij die nu tussen zijn benen vouwen en stilletjes door de openstaande deur naar buiten glippen. De kunstenaar beent op een oude, doorgezakte fauteuil af. Hij hijgt een beetje. Zijn tong hangt uit zijn mond. Hij draait kleine rondjes tot hij lekker zit.
II
De hond voelt warm aan en wil alleen maar liggen en drinken. De hele Baggelhuizerplas verdwijnt in zijn lijf. Zijn flanken gaan op en neer. Ze rijdt met hem naar de dierenarts en terug, aait zachtjes over zijn kop (maar niet te veel), fluistert bemoedigende woordjes in zijn oren. Er zijn al turfschepen vergaan in de ogen van deze hond. Zijn kop ligt op de rand van de mand. Ze neemt vrij om voor hem te zorgen, een dag, een week, zoals ze vrijnam toen hij nog een puppy was en struikelde over de hoge polen van het tapijt en plasjes deed op (gelukkig) de tegelvloer in de keuken.
III
Of ze hem een keer mochten uitlaten, vroegen de buurmeisjes. Ik moest mijn ogen een beetje toeknijpen omdat hun blokjesbeugels zo fel blikkerden in het zomerse ochtendlicht.
‘Jawel,’ zei ik. ‘Leuk.’
De hond stond naast me en kwispelde.
‘Nu?’ vroegen de meisjes.
‘Oh,’ zei ik. ‘Ja, jawel, dat kan.’
Ik lijnde de hond aan. Hij likte aan mijn kin. Rasp rasp.
‘Aaaaah,’ zeiden de meisjes.
Ik keek ze na vanuit de deuropening. Ze staken de straat over. De hond liep op een drafje mee, blij. Daar, aan de rand van het park, stonden nog meer meisjes. Een stuk of dertig. Gek dat ik die niet eerder opgemerkt had. Het konden er zelfs wel meer zijn, zestig meisjes, of negentig. Ze droegen witte T-shirts met een opdruk die ik pas goed kon bekijken toen één van hen mijn kant opdraaide. Mijn adem stokte. Vanaf de witte stof keek mijn eigen hond me aan, met grote glimmende ogen. Het volgende moment draaide het meisje weer weg, vouwde zich met de anderen om mijn hond heen, tot ook zijn staart verdween.
IV
Ze waren blij toen ze het doek aankochten, absoluut. Het was een waardevolle toevoeging aan de vaste collectie. Er was champagne geweest, een goed opgepikt persbericht en een piek in de bezoekersaantallen. Maar ze waren intussen zoveel jaar verder en nu daalden de cijfers weer. Jammer. Zo kwam het tot een brainstorm. Vrij denken, dat was belangrijk. Op de achterkant van het papier met de jaarcijfers was ruimte voorzien voor een mindmap. Het was restaurateur Bart die uiteindelijk voorzichtig zei dat zonnebloemen … Tja … Zou het niet interessant zijn om het publiek te verrassen met rózen van dezelfde kunstenaar, of viooltjes?
V
Haïtiaans spreekwoord: Kabrit plizyè mèt, mouri nan solèy.
(De geit die meerdere eigenaren heeft, gaat dood in de zon.)