De straat was bezaaid met mensen toen Derek zijn prijs kwam ophalen. Er waren zowel mensen die blij voor hem waren als die woedend riepen dat dit het einde van literatuur betekende en een schande was. Ze stonden op de weg en probeerde auto’s tegen te houden. Een aantal zongen overdreven vals zijn liedjes mee. Derek kon daar eigenlijk wel om lachen. Hij wist zelf ook wel dat hij niet de beste stem had.
Ook vond hij het goed dat zoveel mensen hierover een mening hadden. Hij had zichzelf ook nooit ingehouden over hoe hij ergens over dacht. En werd daardoor vaak in de groep protestzangers gegooid of als folk-muzikant benoemd. Hij voelde zich echter in geen hokje thuis, maar deed alleen wat er in hem opkwam en wat hij belangrijk vond. Ook had hij niet om deze prijs gevraagd of om zo een bekendheid te worden. Het zijn anderen die dat bepaald hadden. Die zich gevoed en getroost voelden door zijn songs. Mensen die wat miste, maar niet konden benoemen wat dat gemis was vonden dat met zijn woorden. En gingen erin wonen als een jas die je elke dag weer aantrekt.
Toen zijn chauffeur voor het gebouw stopte, stapte hij kalm uit en hield zijn armen kort in de lucht als iemand die bang was om beschoten te worden. Zijn donkere zonnebril had hij opgehouden.
Buiten gingen ze elkaar verder te lijf over de vraag wat wel of niet literatuur was en werden er elpees en boeken in brand gestoken door zowel voor als tegenstanders. Derek’s mondhoeken gingen even omhoog. Hij was verrast dat die waarde zo belangrijk was en in zoveel harten leeft.