Hij denkt aan de zwart-witfoto, die altijd in de gang van zijn ouderlijk huis hing. Zijn vader als verticale gedaante op de voorgrond. De ronde krullencoup naar één kant gewaaid. Hoge spijkerbroek, handen stevig in de zakken, ellebogen naar buiten. Meer dan zijn haar krijgt de wind niet te pakken. En overal om hem heen die zandheuvels. Daartussen plukjes hoge halmen. Hij was als kind nooit in de duinen geweest en dacht dat de foto in het buitenland was genomen. In een soort toendra, waar wolven wonen. Hij wist niet van het bestaan van deze landschappen af. In zijn ouderlijk huis dacht hij vaak aan wolven. Een lange gang met donkere deuren, ver weg van de zee. Als hij alleen was kon er elk moment eentje uit het washok komen.
Nu hij er zelf regelmatig komt, begrijpt hij de foto. Tweedimensionale duinen, zonder geur en zonder geluid, zijn geen duinen. Elke vallei zijn eigen microklimaat, zijn eigen geluidskaart 360 graden in de rondte. De loefzijde en de lijzijde. De plekken waar je niet moet zitten, omdat je dan na een uur in een zandmonster bent veranderd. Met zand tot diep in je oorschelpen. Het zout, dat alles zuivert. De meeuwen en kraaien die pendelen tussen de stad en de zee, net als hij, eigenlijk. De konijnen, die overal kleine wissels trekken. Je ziet het alleen als je hier vaker komt.
De afgelopen jaren zijn aan hem voorbij getrokken op een korrelig televisiescherm. Af en toe komen er delen naar boven, scènes, of flarden van gesprekken waarin hij zichzelf nauwelijks herkent. Eerst de angst, de benauwdheid, en dan de woede. De kracht van handen tegen zijn schouders, het weggeduwd worden. Steeds weer moeten verdwijnen. Het lopen is zó in zijn benen gaan zitten, dat beweging zijn nieuwe thuis is geworden. Niemand hoeft hem meer te helpen, een beetje wind is alles wat hij nodig heeft. Het ritme van zijn voeten wist de pijnpatronen in zijn hoofd. Slijt nieuwe routes uit in het zand.
Na een paar uur keert hij terug naar zijn tent, het is nog ochtend en de zon heeft er zin in, als die baby in de openingsscène van de Teletubbies. Bij de gele prullenbak moet hij het pad af, naar rechts, honderd meter de vallei in. Boven zijn hoofd ziet hij iets vliegen wat hij nog nooit eerder heeft gezien. Het is te klein en te zwart voor een vlieger, maar beweegt te mechanisch voor een kraai. Hij verspilt er geen tweede gedachte aan, ritst zijn tent open en duikt op het luchtbed, dat al half is leeggelopen. Een moment sluit hij zijn ogen en is het of hij dobbert op zee.