Hoe dan ook: er moet geleefd worden. Dus ik eet en ik drink en ik dans en ik vrij, en ik vertel de mensen dat het goed gaat en zij vertellen mij hetzelfde. Zij eten ook en ze drinken en ze dansen en ze vrijen. Het gaat goed met ze. Dat vertellen ze me en ik geloof ze.
Het blijkt niet eens zo moeilijk het leven vol te houden. We weten niet wat er zal gebeuren, wie of wat er als eerste zal zijn, laat staan met welke gevolgen. We kunnen er maar beter vanuit gaan dat alles in zekere zin hetzelfde zal blijven, behalve dat het wellicht heel anders wordt.
Met onze armen gespreid lopen we zingend door de straten, en waar we ons vroeger zouden schamen voor de liederen die we zingen vinden we het nu prima dat de mensen denken dat we gek zijn.
Als het gebeurt, en dat is slechts een kwestie van tijd, zal geen mens het ons nog kwalijk nemen. Omdat er geen mens meer zal zijn om het ons kwalijk te nemen, of omdat de mensen wel iets anders aan hun hoofd hebben.
We slaan elkaar nu het nog kan, we kwetsten elkaar nu het nog kan, we trekken aan elkaars oren om onze mening erin te schreeuwen nu het nog kan. Allemaal hebben we een permanente piep in onze oren, maar permanent is zo lang niet meer en zo weten we tenminste op wie we kunnen rekenen.
We zijn verliefd. Dat voor eeuwig niet langer een risico is maakt dat we het elkaar met gemak kunnen beloven. En we weten: als het gebeurt is er geen tijd meer om na te denken over waarheen en met wie. We hebben geschreeuwd. We hebben liefgehad. We zijn voorbereid. We weten waar we zijn moeten.