De zomervakantie gaat maar niet voorbij. In de eerste week was er nog de gloed van hoop in de ogen van de ouders (die leven van maandag tot vrijdag, van vakantie naar vakantie, van geboorte tot studentenkamer tot de kleinkinderen die ook weer bedjes nodig hebben en opgehaald moeten worden van school).
Ze hadden er lang naar uitgekeken. Zes weken waarin alles anders zou zijn. Ze zagen zichzelf al voor een tent met een boek, er zouden hoe dan ook krekels zijn en hun kinderen zouden verstoppertje spelen in de verte of beestjes zoeken in het gras. De rest van het jaar was de generale repetitie geweest maar nu zou de bedoeling van alles zich ontvouwen. Er zou traagte zijn, laat zonlicht, tijd in overvloed. ‘s Avonds, als de kinderen sliepen, zouden ze te veel wijn drinken en gesmoord lachend hun tent opzoeken. Overdag zouden ze naar oude stadjes in de buurt, of boswandelingen maken en limonade drinken met gember en een schijf limoen.
Er is nog nooit iets gegaan zoals ze dachten. Het heeft zich de afgelopen jaren vastgezet in hun oogopslag en sloffende tred. Pal voor de tent staat een springkussen. Niemand had het van tevoren gezegd. Niemand zegt van tevoren überhaupt iets over muggen, de kinderdisco en de Nederlanders die op werkelijk elke camping in Europa oververtegenwoordigd zijn. En je vergeet het. Elk jaar weer.
Gisterochtend zetten een paar magere jongens het kussen op. Van alle kanten kwamen er kinderen aangerend. Er is een animatieteam met entertainment. Ze dragen rode T-shirts met blauwe logo’s. Er is een zwembad waar een muur van gillen uit opstijgt. De kinderen liggen met een Ipad in het gras. Praten door het boek heen. Kunnen niet slapen. Willen niet eten. Willen niet weg. Hebben ruzie op het springkussen. Ze ellebogen de jongetjes met gelhaar uit de provincie eraf. Die kinderen worden toch wat minder assertief opgevoed en dat wreekt zich. Brak het onweer maar los. Vannacht nog. Eén ochtend koffie op kantoor. Eén avond Netflix. De gouden gloed van september gloort.