Ik krijg een huis!
Ik mag er wonen.
Met een vader.
Een vader krijg ik!
En broers en twee konijnen.
Dat zegt mijn vader zelf.
Hij is mijn vader, hij heeft mij lief.
Hij is mijn vader.
Zo moet ik hem noemen.
Doe ik dat, dan mag ik de konijnen aaien.
Mijn broers zijn blij, een jonger broertje.
Mijn vader ook.
Ik ben zijn kind, hij heeft mij lief.
Dat zegt mijn vader.
Heb ik mijn vader lief, dan krijg ik een kado.
‘Morgen krijg je een Nintendo,’ zegt mijn vader.
Onze vader.
In de nacht bouw ik een kasteel.
De kussens zijn de muren en de deken is de gracht.
De ophaalbrug, die haal ik op.
Een zwaard.
Ik moet een zwaard.
Mijn vader heeft mij lief.