“Hey, meisje, psst”
Ze gelooft wel dat er iets is, maar niet per se in een God. Haar klasgenootje Rachel wel. Die ging met de kerst nog naar de protestantse kerk. Dat is de saaie versie. De katholieken hebben allemaal beelden en versieringen, daar doen de protestanten niet aan. Ze vraagt zich even af of die dan ook minder geld zouden hebben en denkt dat de katholieken met hun paus met gouden ringen, hoewel ze ook meer uitgeven toch ook de rijksten moeten zijn.
Met haar ellebogen steunt ze op de reling van de brug. Haar boekentas staat naast haar op de grond.
“Hey! Meisje!”
Toen ze nog klein was kreeg ze een keer een kinderbijbel van haar tante. Hij lag onder de Gebroeders Grimm, en eigenlijk vind ze dat nog steeds wel de juiste plek. Tijdens Levensbeschouwing hadden ze het over het hiernamaals gehad. Over verschillende hiernamaalsen, alsof je zelf zou kunnen kiezen. Volgens haar ruikt de dood naar aarde en verwelkte bloemen. Maar dat is vooral voor de mensen die achterblijven misschien.
Ze vraagt zich elke ochtend af waarom ze op zou moeten staan, als straks toch alles naar aarde ruikt. Maar ze kan niet anders, ze moet naar school. Ze vraagt zich af waarom mensen naar school moeten. Omdat ze later moeten werken. Maar als we niet willen werken hoeven we ook niet naar school, hoeven we alleen maar te wachten op de aarde en het hout dat ons voor de verdere altijd vasthoudt.
Ze kijkt naar alle mensen die de brug over fietsen, mensen die op weg zijn. Naar hun werk, naar hun gezin, naar een afspraak met vrienden. Ze fantaseert over hun bestemming. Waarom kunnen zij dat wèl, denkt ze. Op weg zijn. Het voelt alsof zij zelf stil staat. Alles om haar heen blijft maar bewegen. Niemand wacht op haar. Het is alsof ze haar allang zijn vergeten. Ze wil het liefst verdwijnen, dat niemand meer verwacht dat zij ook op weg is of ooit op weg zal raken.
“Hey! Psst! Meisje!
Gaat het wel?”