Het is voorbij. We luchten het huis en de koelte komt aarzelend weer bij ons wonen. Ze deed er dagen over, hing eerst rond op het balkon en stroomde toen tussen twee open ramen, maar verspreidde zich niet. Zodra we de ramen sloten, sloot het net waarin we al dagen leefden zich weer.
Een jongen werd op een spoor geduwd. Een andere sprong. Dieren stikten in wagens en stallen, BN-ers hebben kinderen met eenlettergrepige namen en posten opblaasbandjes, palmbomen en blauwe zwembaden, er is iets enorm alarmerends met het klimaat, zegt Gerrit Hiemstra.
Hoe zou de wereld zijn als alle mannen zoals Gerrit waren? denk ik. Als jij als Gerrit was. Ik kan me er geen voorstelling van maken. Ik lak mijn nagels. Jij scheert je. We hebben het over een andere keuken. Ik wil muren eruit breken en jij moet daar eerst goed over nadenken. Je komt erop terug.
Het zit nog in ons. We weten het allebei. Het plakken van gedachten. Het stroperige verlangen naar de ander, het onmiddellijke verlangen naar ijs. Het met de armen wijd door de straat lopen. Het tegen iedereen willen zeggen dat het te veel is, dat het eigenlijk niet te doen is en wanneer de regen komt en het onweer. Het zuchten vanuit onze diepste longen. Het gevuld worden met hitte en de oven zijn van je eigen dromen. Ze zwellen op, knappen, laten sissend spetters vallen op de binnenkant van je ziel.