Freddy snapte er niks van. Geen plek? Wat bedoelden ze daar precies mee? Hij keek naar de twee personen tegenover hem. Freddy had hen nooit als collega’s gezien. Het waren vrienden. Of in ieder geval, dat dacht hij.
‘Het is nou eenmaal crisis’, zei Jeanette. ‘Ook hier’.
‘Dit is helaas de harde realiteit’, vervolgde Peter.
Toch had Freddy op meer krediet gerekend. Dag en nacht stond hij voor ze klaar. Zijn werk was zijn leven geworden. Hij wist niet anders. Wat moest hij anders gaan doen? Waar moest hij heen?
‘En Louis? Die mag zeker wel blijven? Alleen omdat hij een grote bek heeft?’
Peter en Jeanette keken elkaar aan.
‘Deze reorganisatie treft iedereen, sommigen wat harder dan anderen.’
Zie je wel, dacht Freddy.
Hij herinnerde zich de eerste dag dat hij hier binnenkwam. Hij vond het maar niks. Het was er veel te druk. Maar langzaamaan was hij van deze plek gaan houden. De rituelen, de aandacht. Hoewel die de laatste jaren wel was afgenomen. Freddy werd ook ouder. Hij was bijna veertien. Zijn beste jaren lagen achter hem. Hij had geen puf meer om van elke lunch weer een showtje te maken.
Freddy sjokte onrustig heen en weer.
‘Waar moet ik heen? Er is daar buiten niks voor mij. Sommige kunnen nog naar het circus, maar wat moet ik?’
Even was het stil.
‘Er is een mooi programma in Zuid-Amerika, waar we gepensioneerde-‘
‘Zuid-Amerika?! Denken jullie echt dat ik zin heb om op mijn oude dag nog helemaal naar Zuid-Amerika te gaan?!’
Jeanette ging verder. ‘We hebben anders goede connecties met een interessante verzamelaar van exotische-‘
Freddy wist niet wat hij hoorde. Verzamelaars. Die zijn niet goed wijs. Die zijn niet voor niks verzamelaar geworden. Joe Exotic, dat soort types.
‘Is het mijn neus?! Is dat het? Brul ik niet hard genoeg? Kan ik geen kunstjes?’
Peter schraapte zijn keel.
‘We moeten keuzes maken, Freddy. Jij neemt relatief veel ruimte in. Het kost ons al een fortuin om al die mieren te reguleren en-‘
‘Ik ben godverdomme een miereneter, het zit al in de naam, wat hadden jullie dan verwacht?!’
Freddy snoof driftig zijn kooi door.
Nu verhief Jeanette haar stem. ‘Mensen komen hier voor de apen, de leeuwen, de tijgers, de olifanten…Zie jij ooit kind een tekening maken van een miereneter? Jij bent bonus’.
Dat was het dus. Ik ben bonus, dacht Freddy. Ik tel niet echt mee.
‘Je bent geen essentieel dier, Freddy. Het klinkt misschien hard, maar zo is het nu eenmaal. Als het kon, zouden we je met liefde-‘
Opeens begon Freddy te brullen. Miereneters maken bijna nooit geluid. Freddy schrok er zelf van. Zijn schreeuw was schel en hoog.
‘Ik kan op de foto. Met kinderen. Ik zal weer actief zijn tijdens het voeren. Net als vroeger jongens, weten jullie nog? Zal ik anders mijn tong wat vaker laten zien? Kijk!’
Freddy begon als een bezetene zijn lange tong uit te steken.
‘Freddy, maak het nou niet moeilijker voor ons dan het al is…’
Peter schepte nog een extra hoop termieten zijn kooi in. ‘Laat het nieuws maar even bezinken. Eet wat. Dan komen we later bij je terug’. Jeanette en Peter deden zijn hek dicht en vertrokken naar de buren, de luiaards.
Vanachter de stalen hekken van zijn kooi zag Freddy een gezin aan komen lopen. Ze wierpen vluchtig een blik op hem. Hij stak zijn tong uit, zo ver mogelijk. Maar ze zagen het niet eens. De kinderen wezen naar iets in de verte. De olifanten.
Ze zeggen dat miereneters niet kunnen huilen. Maar er liepen daar toch echt een paar dikke tranen langs de harige snuit van Freddy.