Ik heb het schriftje niet meer. De kantlijnen in mijn hoofd zijn leeg. Aardige vent! Dat is het enige dat ik noteerde. De getuigen zijn onvindbaar. De getuigen zijn vindbaar maar ze willen niet getuigen. De getuigen zijn vindbaar maar ze worden tot hun eigen verbazing niet gehoord.
Er heeft iets plaats gevonden. Iets onomkeerbaars. Laten we doen of het niet zo is. Laten we doen alsof de mist het hele voorval heeft opgegeten, de jaren, de maanden, de hete seconde. Het niets, dat wat niet gebeurd is, wat niet bestaat, gaat vervolgens zwellen. Het wordt een dier dat op wankele poten door de media loopt, berichten omstoot en dampend op desken gaat liggen.
Er wordt vergaderd. Er ligt ergens brood op een bord. Niemand heeft ervan gegeten. Er liggen bierglazen op de grond maar niemand weet wie zijn lippen aan de rand heeft gezet, wiens vingers ze vettig maakten, wiens gedachten voor altijd vertroebeld zijn.