Hansje is al uren in de garage bezig de bakfiets vol te stouwen met onmisbare spullen. Alles is in Jumbotassen gewikkeld zodat er een gele bult in de fietsbak ontstaat.
‘Dit lijkt nergens naar,’ roept haar moeder, ‘je hebt in ieder geval een zakmes, kaarsen en lucifers nodig. En genoeg water. Laat mij eens kijken?’ Ze komt naderbij en stoot haar hoofd aan de discobal die al jaren in de weg hangt. Ze pakt een koker vast die uit de overvolle fietsbak steekt, en beweegt hem heen en weer. ‘Dit is niet stabiel,’ zegt ze.
‘Afblijven!’ roept Hansje. Het is haar grote portret van Fluffy. Ze heeft het papier van de muur gepulkt, samen met haar beste tekeningen opgerold en in een waterdichte koker gestoken.
‘Wat jij doet, noem ik geen preppen,’ zegt haar moeder, en ze loopt naar de hoek van de garage. Daar staat een tafel met een strak ingepakte rugzak die ze als een harmonica openvouwt. Batterijen, poncho’s, handschoenen, kaarsen, touw, ducttape, lucifers, een radio en een noodfluit, ‘de meest reddende accessoire.’ Ernaast een opbergbak met waterflessen en één met conservenblikjes. Hansje’s moeder beweegt een open hand langs het pakket alsof het een toonbank met juwelen is.
Dít, zegt ze, dít is preppen.
Hansje haalde haar schouders altijd op over die eeuwige rampenoefeningen van haar moeder. Maar nu is de overheid ook een campagne begonnen en heeft haar moeder de druk opgevoerd. ‘Ik doe het op mijn eigen manier,’ zegt Hansje. ‘Ik neem mee wat ik belangrijk vind.’ Haar boeken, haar bladmuziek, haar beste tekeningen, en natuurlijk Fluffy.
Ze denkt aan een artikel dat ze onlangs heeft gelezen, over een wereld zonder mensen, en hoe zo’n wereld eruit zou zien. In een gedemilitariseerde zone tussen Noord- en Zuid-Korea heeft al een halve eeuw geen mens meer een voet gezet. De rijstvelden, duizenden jaren lang gecultiveerd, zijn onherkenbare moerassen geworden. Er strijken weer zeldzame kraanvogels neer, die zo licht zijn dat ze de achtergebleven landmijnen niet laten ontploffen.
Hansjes moeder trekt een Jumbotas uit de bak en werpt er een blik in. ‘Rietjes?’
‘Jij hebt je ducttape, ik heb mijn rietjes. Die kunnen van pas komen.’
‘Als de hel losbreekt heb je niks aan rietjes. We gaan geen cocktails drinken op het strand.’
Dan opent ze nog een Jumbotas, stuit op blikken hondenvoer en schudt haar hoofd. ‘Nee, dit gaan we niet doen, Hansje,’ zegt ze. ‘Als het zover is, moet Fluffy zijn kostje zelf maar bij elkaar scharrelen.’
‘Ik prep ook voor Fluffy of ik prep helemaal niet,’ zegt Hansje, zo rustig mogelijk.
Haar moeder trekt haar wenkbrauwen op en loopt terug naar de rampenrugzak die ze zorgvuldig weer in elkaar vouwt.