Over een uur mag ik mijn dochter bellen. Ik houd de klok in de gaten. Als kind moest ik altijd een uur lang wachten op de bus van Hollands Spoor naar huis. Ik had natuurlijk geen telefoon bij me in die tijd en bleef net zo lang naar de stationsklok staren tot het uur voorbij was.
Dat is bijna een heel leven geleden.
We worden hier in principe goed verzorgd: dagelijks gevoed, gewassen en ingesmeerd met verdovende crème. Robots rijden af en aan.
Maar soms wil ik contact met iemand die zich mij herinnert. Eén keer in de week bel ik mijn dochter. Beeldbellen doen we niet meer, omdat ze mijn commentaar op haar verschijning niet prettig vindt.
Het is niet zo dat ik mijn dochter nooit meer zie. Af en toe maken we een uitstapje. Kopje koffie ergens. Met een taartje. Of met de auto naar Het Duin, en daar roggebrood met oude kaas eten, net als vroeger. Als kind wilde ze geen gewoon brood, alleen roggebrood. Haar broers waren makkelijker, die aten alles. Enfin.
Over de robots heb ik geen klachten. Die zijn beleefd, werken efficiënt, geven knikjes en schouderklopjes. Maar ze kennen me niet en spreken mijn naam net niet goed uit.
Ik heb natuurlijk nog die twee zoons, die hebben het heel druk. Het zijn schatten. Ik probeer ze wekelijks op te bellen, soms neemt er één op en dan ben ik weer een kwartiertje verder.
We hebben hier een zekere mate van comfort. Voldoende crème tegen de huidirritatie, een intelligente medicijnpomp en een individueel entertainmentsysteem.
Vooral dat laatste is prettig. Sinds de invoering van Het Nieuwe Zorgen, met honderd bedden per zaal, zitten we vrijwel permanent met een meta-bril op en oortjes in. Dat geeft natuurlijk wel klachten, maar ook daar zijn crèmes voor.