Onder Frids’ bed was een monster komen wonen dat De Staat heette.
‘Fridsje krijgt meer mee dan je denkt,’ zei Harma op de gang tegen haar man. De slaapkamerdeur stond op een kleine kier.
‘Het jong snapt er niets van,’ zei Henk. ‘En je gaat het er niet met hem over hebben, straks denkt hij die nachtmerries van hem echt waar zijn.’
Frids had zijn ouders niet over het monster willen vertellen, maar op een avond had hij gegild toen het hem niet lukte uit de greep van het beest te ontsnappen. Toen zijn moeder zijn kamer in gerend kwam was er geen spoor meer van het monster te vinden, en Frids ontkwam er niet aan uit te leggen waarom hij zo’n lawaai had gemaakt.
Het monster kwam altijd als het aardedonker was. Het kondigde zich aan met luidruchtige bevingen, alsof de aarde gromde. Het bed stond te schudden en Frids voelde hoe het onder hem openscheurde, hoorde het hout van de vloer splinteren en zag zwiepende tentakels omhoogschieten, rookwolken, soms een klauw. Frids had zich altijd los weten te rukken als de tentakels hem beet hadden genomen, maar hij wist niet hoe lang dat goed kon blijven gaan.
Aan tafel werd meer gezwegen dan gepraat, maar het nodige werd besproken. De belastingdienst. De bevingen. Dat tante Jans bij een vrouw met kort haar was gaan wonen.
‘Bij wie woont oom Herman dan nu?’ vroeg Frids.
Henk wierp zijn bestek op zijn bord. ‘Als volwassen praten?’ vroeg hij terwijl hij Frids strak aankeek.
‘Houden kinderen zich stil,’ maakte Frids de zin af. Hij keek naar beneden en schoof de pronkbonen over zijn bord.
‘Eet door, lieverd.’ zei Harma.
Het was de juf die met het voorstel kwam dat Frids eens met een kinderpsycholoog ging praten. Meer kinderen in de klas hadden het moeilijk, maar ze maakte zich er zorgen over dat Frids bijna niet meer sprak.
‘Onzin,’ bromde Henk, maar toen hij na het oudergesprek vanuit het keukenraam zag hoe zijn vrouw nog op in de auto zat, uitdrukkingsloos voor zich uitkeek terwijl de tranen over haar wangen liepen en zich herhaaldelijk met haar vuist tegen het hoofd bonkte besloot hij haar zodra ze binnen was te zeggen dat Frids wat hem betreft een paar gesprekken met de kinderpsycholoog mocht. Alleen onder schooltijd.
De gesprekken met de psycholoog hielpen na een tijdje. Het monster kwam nog wel eens tevoorschijn, bijvoorbeeld toen er een grote trekker langsreed, op de avond dat Henk en Harma op vol volume een oorlogsfilm keken of gewoon, tijdens een beving, maar het beest niet zich niet zo vaak meer zien als voorheen en Frids begon langzaamaan vaker te praten in de klas.
Henk en Harma spraken aan tafel minder over hun zorgen.
Op een avond, toen Henk naar vrienden was, zat Frids met de natte haren in een nette zijscheiding gekamd naast zijn moeder op de bank. Harma had hem naturelchips in een glazen schaaltje gegeven.
‘De juf zegt dat het beter met me gaat’ zei Frids.
Harma knikte.
‘Je doet het heel goed,’ zei ze, en kuste haar zoon op zijn haar.
‘Ik denk,’ zei Frids, ‘dat De Staat ons misschien voortaan wel met rust laat.’