Alles zullen we eerlijk delen. Een slokje voor mij en een slokje over de houten schijf waarin jouw naam gekerfd staat. Vooruit, nog een extra slokje voor mij. Had je maar niet dood moeten gaan. De zon doet hard zijn best vandaag. Het is snikheet. Ik geloof dat ik al dronken ben. De mieren die jouw graf bevolken ook volgens mij, gedesoriënteerd krioelen ze door het schuimende vocht. Alsof de oorlog is uitgebroken.
Vijftien jaar lang blijft je naam zichtbaar op die houten schijf, vertelde de dame aan de balie bij de ingang. Vijftien jaar mag ik om je rouwen, dan is het klaar. Dan besta je niet meer. Op sommige plekken is je naam al bijna niet meer leesbaar. Zorgvuldig schraap ik met een stokje het vuil weg tussen de groeven en giet nog een scheut champagne over je heen. Paniek bij de mieren. Ik zet een liedje van Spinvis op. ‘Niet weer die zijige troep!’ mopper je. Vooruit, Nick Cave dan, omdat jij het bent. There she goes, my beautiful world.
Het was trouwens nog een hele speurtocht naar dat graf van je. Leuk concept hoor, zo’n natuurbegraafplaats, maar je zoekt je de tering tussen die zee aan veldbloemen en eeuwenoude eiken. Na driekwart fles champagne en een flinke scheut whisky vertraagt het krioelen van de mieren. Gedesoriënteerd scharrelen ze rond. Een uurtje later komen ze hun nest helemaal niet meer uit. Gestorven aan alcoholvergiftiging, denk ik. Nou ja, er zijn vervelender manieren om te gaan.
Ik denk aan jou. Aan hoe je niets meer kon op het einde, of nou ja, met je laatste krachten typte je twee boeken, met alleen je ogen, op een computer met een oogsensor. Noem dat maar niets. Ik krijg er tegenwoordig met moeite eens in de drie weken een stukje uitgeperst. En dat terwijl ik wel gewoon kan lopen, mezelf kan wassen en m’n kleren aantrekken zonder hulp van een verpleegster. Ik vertel en vertel en ik huil en drink en giet de laatste druppels uit de fles. Het is tijd om te gaan.
Als ik de natuurbegraafplaats af zwalk, word ik onderschept door de vrouw van de balie. Ze lacht vriendelijk. Of het wel gaat, vraagt ze.
‘Niet echt,’ zeg ik met een klein stemmetje. Ik jank de ogen uit mijn kop.
Ze zet me neer op een terras en geeft me cola, een mierzoet taartje en een folder van de natuurbegraafplaats. Het Land van Belofte. Snikkend vertel ik haar dat ik pas jaren na zijn dood de moed heb gevonden om zijn graf te bezoeken. Ik schaam me. Mijn vriend is er al vier jaar niet meer.
‘Maar vandaag was je er.’ Ze slaat een arm om me heen. ‘Dat is wat telt. Vandaag was je bij hem.’
Mijn tranen zijn op voor vandaag. Ik probeer adem te halen en dat lukt. Hortend en stotend, maar de steen in mijn hart verpulvert langzaam tot gruis.