In mijn leven heb ik heus weleens iets gesmokkeld. Vroeger, naar de bioscoop, een zakje Aldi-merk naturelchips, een rolletje mentos en een pakje taksi. Op schoolreisjes nam ik meer snoep mee dan was toegestaan in de bus, op de middelbare school liet ik mijn Nokia niet altijd in mijn kluisje, op het vliegveld wilde ik toch proberen mijn nagelschaartje mee te nemen in mijn handbagage, naar festivals nam ik lauwe blikken bier mee. En er zijn tijdens mijn studietijd feestjes geweest, je kent ze wel.
Het geeft een gevoel van superioriteit, maar dat zou je niet zeggen als je mijn gezicht ziet. Ze kunnen het aan me zien, denk ik, aan mijn linkeroog dat iets dichter gaat zitten, aan mijn hand krampachtig in mijn zak, aan het feit dat ik heel hard moet lachen om de grappen van de man met de zuidwester en de teva’s achter mij in de rij. Hij is immers helemaal niet zo grappig.
Natuur is van iedereen, denk ik, ik doe niets verkeerd. Net als met dat zand dat nu op het strand in Sardinië moet blijven liggen, wat een bullshit. Zand is zand, dat is door alle oceanen met elkaar verbonden, het is dus net zo goed van mij, het kan prima via het water vanaf een Nederlands strand zijn komen aanspoelen, is het dan nog smokkelen te noemen? Wat ik op dit moment doe, lijkt daar toch op? Ze voelen er niets van, althans, er zijn geen onderzoeken naar hun pijn en zonder wetenschappelijke onderbouwing zijn we niets meer tegenwoordig. Ik vaar slechts op die afwezigheid van kennis.
Toch voel ik ze krioelen in mijn tas, in mijn nekharen, onder mijn jas, ze lopen over mijn benen, in mijn schoenen. Ze kruipen door mijn haarborstel, tussen mijn opgerolde T-shirts, door de bladzijden van het boek dat ik deze vakantie niet heb opengeslagen. Ik kan ze horen, misschien de man achter mij in de rij dus ook? Hij maakt een grap over de drugshonden, ik lach, ik krab tussen het elastiek van mijn boxershort en mijn onderrug en probeer de hond niet aan te kijken, kan hij ze ruiken, ruiken ze naar drugs, scheiden ze iets chemisch uit als ze bang zijn, als ze stikken, is dat hun wraak?
De hond passeert me en doet niets, de teva’s sluiten netjes aan achter mijn sneakers als in de rij iedereen een stap naar voren zet. Iemand roept ‘volgende’ en ik ben de volgende en ik zet mijn tas op de band. Langzaam rolt hij naar de scanner toe, terwijl het krioelen langzaam vanuit mijn nek langs mijn gezicht kruipt.