Het begon in Emmeloord. Mensen werden wakker met het grote gezamenlijke inzicht. Sommigen zeiden dat ze eerst een lage brom hoorden. Een soort zoem, een ondergrondse zwerm bijen.
Ze werden wakker, en ze zagen de portretten in de krant, de bewegende hoofden op tv en internet, de posters op de daartoe aangewezen vierkante kaders – en alles baadde in een plots nieuw licht.
Apeldoorn volgde, mensen dromden samen rond stembureaus. De deuren waren nog gesloten, maar daar stonden ze al, in groepen en groepjes, zacht maar vastberaden de lichte nachtvorst uit de grond te stampen.
Al snel kwamen de meldingen uit alle delen van het land. Nijkerk, Brummen, Zennewijnen, Lettelbert, Oegstgeest. Een verslaggever in Ruurlo tekende op:
“De mensen kijken hier ongekend helder uit hun ogen, verbeten ook. De knokkels staan zeg maar in de zakken van hun winterjassen.”
In Roermond trok een ondervraagde zijn interviewer naar een bord met stemaffiches. Hij tikte de portretten een voor een aan, en zei daarbij:
“Engerd. Engerd. Engerd, engerd.”
Vanaf een soort podium in Deventer vroeg iemand met een gele microfoon aan de menigte rondom:
“Maar blijft er nog iemand over dan? Waar gaat u nu op stemmen?”
En de menigte riep met grote, nationale, stelligheid:
“De kerstman!”