De man is altijd thuis. De postbode levert de pakjes voor de buurtbewoners bij hem af. Stapels naast de magnetron. De bel zoemt. Hij drukt op een grote knop. De deur zwaait open. Hij ziet ze schrikken. Zijn rolstoel hadden ze niet verwacht.
Hij wijst naar de pakjes. ‘Kijk maar wat van jou is.’
De beeldend kunstenaar met kromme rug achter zijn telefoon. Hij twijfelt tussen een boterham met pindakaas en jam of pannenkoeken. Pannenkoeken. Hij houdt de lucifer bij het verkeerde pitje. Hij vraagt zich af of de eieren misschien te oud zijn.
De vrouw houdt van het kind, ze houdt van de man. Ze wilde het evangelie van Bannon schrijven. Nu zitten er tranen achter haar brilletje. Ze wil terug naar bed. Vorige zomer groeiden er augurken op haar balkon.
De hele nacht heeft hij schema’s zitten maken. Nu moet hij een kinderwagen halen aan de andere kant van de stad. Hij is bang dat de mensen denken dat hij hetero is.
De vrouw moest naar het ziekenhuis. ‘Ongelukje,’ zegt ze, ‘van de trap gevallen.’ Hij weet niet goed wat hij moet denken. Hij kent de vrouw. Ze wil alleen maar dat het lukt. Ze wil alleen maar trouwen.
De man zit in een ander land. Elke twee maanden vertrekt hij weer voorgoed. En altijd komt hij toch weer terug. ‘Te warm, te koud, geen aansluiting met de bevolking.’ Toch schrikt ze elke keer van zijn vertrek.
Ze is geland. In Engeland wilden ze haar naar een dokter sturen. Zij wilde alleen maar naar huis en dat ze niet meer bij de vrouw was die koud uit haar ogen keek en alles beter wist. Ze wil roken. Pakken sigaretten tot de kamer blauw staat. Haar koffer laat ze onuitgepakt naast de deur staan.
Ze staart naar het scherm van haar telefoon. Ze wil wat sturen en dat het dan in een klap goed is. Ze stuurt een smiley op zijn kop, omdat dat eigenlijk alles zegt.
De vrouw is bang. Bang voor haar bed. Al nachten slaapt ze niet. Ze snapt niet goed wat er gebeurt. ’s nachts komt ze haar bed uit om op het balkon te roken. Voor het idee eet ze daarna een snoepje dat smaakt naar citroen. Haar heup doet pijn. Ze weet niet hoe dat moet, de dingen laten.
Zijn vriendin wil meer dan hij. Hij heeft het druk. Hij bouwde een trap en slaapt alle nachten op de bank. Zijn broek heeft hij al dagen niet uit gehad, dat kun je ruiken. Als hij door zijn haar gaat, zit hij in een sneeuwlandschap.
Ze woont in de keuken. Ze kleedt zich nog maar zelden aan. Haar borsten hangen slap in dat wat er het dichtste bij lag deze morgen. Ze huilt en ze breit en eet boterhammen met sardientjespasta.
De vrouw krijgt midden in de nacht een mail. ‘Kijk maar naar de sprietjes groen die her en der verschijnen.’