Ik zag de witte man met de local in een villa. Ze lagen op de bank. De man was vierenzestig, de vrouw zei dat ze negentien was. Ze was pas bevallen en huilde. Het was de eerste keer na de aardbeving die door haar lichaam had geraasd. Nu was er een kind en alle straten die ze kende, bestonden niet meer. Ze zocht al weken naar haar moeder maar haar broer zei dat ze zich moest gaan richten op het nu. Haar kind had honger, haar zusjes sliepen onder een boom.
‘Maar één keer en we hebben een maand te eten.’
Ze lag daar en sloot haar ogen. De man deed zijn horloge af en legde het op de witte salontafel. Boven de bank bewoog traag de ventilator.
Ik hoorde van het huis met het magnifieke uitzicht. Het verscheen op facebook tussen foto’s van mensen die tegen een landrover stonden geleund. Ze droegen witte T-shirts met allemaal hetzelfde logo. Op één foto staken ze hun duimen op.
Nergens was meer iets te krijgen, maar in dat huis stonden koelkasten vol die werkten op generatoren. Op een avond dreunde de muziek over de heuvel. Beneden, daar krioelden de anderen. De hel was altijd dichtbij. Boven werd gedanst, iemand gilde lachend iets over Alicia Keys en niemand wist meer wie hij niet had aangeraakt. Het kostte relatief weinig, zoveel vrouwen voor een fooi. Onvoorziene uitgaven noteerde iemand.
‘Het is niet alsof we baby’s hebben vermoord,’ zei een man met een leren tas. ‘Je moet begrijpen, daar gaan de dingen anders, daar zijn de paadjes niet aangeharkt.’ Zijn chauffeur vroeg zich af of hij nog in zou stappen, maar de man nam al plaats op de achterbank.
De mensen die elke dag een kantoor binnen lopen met gewassen haar, de mensen met de tuinen en de heg en de vuilniszak op maandagavond. Wat begrijpen ze ervan. Helemaal niets.