Ik ben in de bergen.
Er wordt op mijn deur geklopt.
Ik schrik wakker.
Magnus komt binnen en vraagt of ik moet kotsen.
‘Nee hoor, wakker worden,’ zeg ik.
‘Er is vannacht een koe dood gegaan,’ zegt Magnus.
‘Op de berg. Het is Lotta.’
Ik kom overeind.
‘We kunnen haar niet wegkrijgen dus we moeten haar in stukken snijden.’
‘Och Jezus.’ Ik kom mijn bed uit. Trek snel een broek aan.
‘Koffie, en ik kom,’ zeg ik.
‘De beek volgen achter de gite. In de punt van het weitje.’
Ik kleed me verder aan en zet koffie. Ik heb gisteren een slaappil genomen en heb nog geen flauw idee wat voor of achter is. Lotta in stukken snijden. Ik drink mijn koffie op het bankje voor het huis, snel met grote slokken. Ik denk aan een motorzaag.
Ik pak een stok. Geen idee of het erg klimmen is.
De honden staan me op te wachten. Teun jankt, Borre blaft. Ze schurken tegen me aan.
Naast de beek met haar grote, lieve lijf naar voren geklapt. Haar ogen open. Schuim rond haar bek en op de grond voor haar. Haar nek in een knik en al doorgesneden. Bloed vermengt zich met de aarde. Melk vermengt zich met het bloed. We houden grote stukken vlees in de beek en leggen ze onder een laken. Onze monden zijn samengeknepen. Soms doen we een stap naar achteren, zien we Lotta, zijn we stil. Dan pakken we mes, zaag en bijl en stappen weer naar voren. Zien hoe pezen lopen, hoe de nieren en de lever liggen en waar de delen met elkaar verbonden zijn. De donkere vacht verwijderen we van lijf en poten. Het is raar wat scherpe messen kunnen, raar hoe gemakkelijk dat gaat.
Zo werken we de hele dag. Stil en met een fles jenever in de buurt. De honden liggen op de berg en kijken toe.
Ik ben in Amsterdam. De zon schijnt hard, de stad is vol. ik ben bij de opening van een expositie. Bloedmooi werk. Ik drink bier op de stoep. Wip van mijn ene been op het andere, verbrandt aan een kant van mijn lijf, laat een nootje vallen op de grond.
Dan is er een meisje met een schoenendoos en paniek in haar ogen.
‘Een vogeltje, op de grond, helemaal alleen, ik ga hem opvoeden!’
Het vogeltje kijkt me verbaasd aan. Ik knipoog naar hem en gebaar van: ik weet ook niet wat ze met je van plan zijn.
Doos, vogel en meisje verdwijnen naar binnen.
Tien minuten later komt er een ambulance de straat in gereden.
Ik neem nog een slok bier.
Behoedzaam wordt het vogeltje aan een infuusje gehangen en op een klein brancardje gelegd terwijl de broeder hem mond op mond beademing geeft. Met loeiende sirenes scheurt de ambulance de straat uit.