De hand beefde. De hand die het microvezeldoek vasthield waarmee Gunther De Jaeger zijn Glock 19 schoonwreef beefde. Een machteloze woede welde op in zijn binnenste. Hij was vierenvijftig jaar oud, te jong voor bevende handen. Het was de visualisatie van de moord die zijn hand deed beven. Het inprenten van elk denkbaar scenario, al wat goed en fout kon gaan, was essentieel bij de behoorlijke uitvoering van een opdracht. Maar de voorstelling stak hem tegen. Vooral het laatste deeltje ervan. Het overhalen van de trekker. De kogel die uit de loop vliegt en de lijkwitte hoofdhuid van het jonge, onschuldige doelwit doorboort, dan de schedel, dan het brein, weer de schedel aan de achterkant en weer de huid. De kortsluiting die daardoor wordt veroorzaakt, de kille dood die intreedt, de ziel die het vlees verlaat, het vallen van het lichaam op de koele grond.
De spullen in zijn keuken keken hem spottend aan. De gebutste fluitketel, de espressomachine, het plateau waarop een fles olijfolie stond naast kruiden en sojasaus die de houdbaarheidsdatum met twee jaar had overschreden. Hun hoongelach, een koor aan hoge stemmetjes, klonk in zijn hoofd. ‘Deze man is niet mans genoeg voor zijn beroep, deze man moet met pensioen.’ Het idee alleen al! Op zijn vierenvijftigste met pensioen! Wat zou hij hele dagen moeten aanvangen met zichzelf? Hij zou zich kunnen toeleggen op schilderen, iets waar hij al sinds kindsbeen door was gefascineerd, de nobele kunst van Caravaggio, Rembrandt. Maar wat zou Nicole daarvan vinden? En zijn dochters, die sceptisch stonden tegenover alles wat hij ondernam (deels omdat Nicole hen daartoe aanzette). De samenzweringen die hij dagelijks moest ondergaan in zijn eigen huis! Jezuslief, een man zou van minder bevende handen krijgen.
Hij nam een besluit. Geen getwijfel meer, geen zelfmedelijden, geen gedweep met schilderkunst en muziek – ah, hoe graag hij piano zou leren spelen, iets dat hem als jongeling nooit was gegund… – gedaan ermee! De maagd moest sterven! Hij had zijn voorschot gekregen, de instructies van zijn cliënt waren duidelijk: dood het bleke meisje. Hij stak zijn Glock in zijn holster en stond recht. Hier stond een sterke man, een brute man, een gemenerik. Het toonbeeld van wat men tegenwoordig zo modieus “toxische mannelijkheid” noemde. Met deze man moest je niet sollen of je kreeg een breekijzer in je ribbenkast, een boksbeugel tegen je kin, een kogel in je buik.
Hij nam de foto van het meisje van de keukentafel. Ze was zeventien jaar oud, dezelfde leeftijd als zijn oudste dochter, en zo mooi als de heldere dag, met haren zo donker als ebbenhout, lippen zo rood als bloed en een huid zo wit als sneeuw.