“Het is van belang dat iedereen zichzelf kan verdedigen. Het is al helemaal van belang dat iedere vrouw zichzelf kan verdedigen, want, laten we eerlijk zijn, vrouwen hebben het moeilijker. Natuurlijk is dat erg. Dat ontkennen we niet. Maar we zijn ook realistisch. Dus zolang de wereld nog niet beter is dan ze is, leren we jullie – dames, even opletten nu, niet teveel kletsen daarachter – leren we jullie meer dan alleen de basis.”
De grote sterke man heeft grote sterke schouders en grote sterke handen. In het midden van de zaal, die hij liefkozend zijn dojo noemt, staat hij in een maliënkolder en stalen harnas gehuld naar de rijen toeschouwers te kijken. Zij bewegen niet. Schouder aan schouder staan ze, stil, bewegen hun lippen geluidloos en met moeite. Ergens trilt een knie, ernaast rolt een schouder, en het knerpen van het gewricht is enkel voor de vrouwen eromheen hoorbaar.
“Wegdraaien uit een ongewenste omhelzing kunnen jullie al. En denk eraan: zijn kracht tegen hem gebruiken, slaan met de handpalm omhoog, recht tegen de neus. We zoek naar een breuk en verblinding. Dan kun je snel wegrennen. Nooit hakken of lange gewaden aandoen als je snelheid wil maken, maar dat hoef ik jullie natuurlijk niet te vertellen. Ga wanneer het kan te paard of te koets, maar stap nóóit in een vreemde koets.”
Iemand steekt haar hand op. De grote sterke man kijkt niet op. In plaats daarvan pakt hij een langwerpig voorwerp uit de legerrugzak aan zijn voeten en houdt het ding met een haast religieuze tederheid omhoog.
“Dit is jullie beste vriend. Naast jullie eigen vriend, natuurlijk.”
Stilte. Hun tongen plakken aan hun gehemeltes, lachen kan ook niet, een vraag stellen nog minder, iets bolt op in hun keel alsof een wilde kitten zich een weg omhoog klauwt naar hun mond, om krijsend en blind tussen hun lippen vandaan te barsten.
“Het is een geweer. Ik leer jullie hoe je hem gebruikt, en dan kan het niet meer misgaan. En daarna zijn júllie degenen die anderen verdedigen. Mooi hoe dat werkt, toch, meiden? Goed – het is in principe simpel. Hij is nogal groot, dus met twee handen vasthouden. Stevig vastpakken ook, maar niet té stevig, het is een gevoelig instrument. Het is vooral fijn vingerwerk. Doe je dat juist, dan heeft het vanzelf wel effect. Wil iemand het proberen? Jij vooraan? Kom maar.”
De gehele eerste rij stapt naar voren; ze openen tegelijkertijd hun mond en er komt niets uit. In hun keel duwt iets zwarts, kouds en leegs tegen hun huig.
De man glimlacht, strekt zijn armen, strekt ze, rekt, rekt, tot hij met twee armen de volledige groep van twintig omhelzen kan. De groep lijkt kleiner dan eerst, samengepakt als ingeblikt voer, gebogen onder het gewicht van een vreemde spiermassa. Het harnas piept en zeurt tot het metaal scheurt en nutteloos op de grond valt. Het lijkt hem niet te deren. Niets kan hem deren, niet hem, niet hier en nergens anders.