Ruben reed daar, opgestuwd, opgejaagd. Ruben keek goed om zich heen, want hee, er kan nogal wat gebeuren. Ruben zag de kruising komen, hard komen, met drempeltjes, zebrapad, stoplicht, hij zag de man met de rood-witte stok, het bejaarde echtpaar, de hipster, het stel met de vijfitger-jaren kinderwagen, een vent met een rugzakje. Ruben keek een moment over zijn schouder:
Hij had een grote groep achter zich: dikke, zwarte elektrofietsers, bezorgkubusfietsen, een stuivende wolk swapfietsen. De fietsers praatten luid met verre, onzichtbare bekenden, er werd op schermpjes gedubbelduimd en op horloges gezocht naar een nieuwe playlist.
Met een vaart allemaal. Onmogelijk om te remmen.
*
Fred kwam bij de huisartsenpost met een potje plas. De assistent was in gesprek met een andere assistent en hij zette het potje zolang op de toonbank voor de opening in de ruit tussen hem en de assistentenwereld. Daar achter het glas waren ook andere assistenten in gesprek met weer andere assistenten. Op het glas zat een sticker: “Wij leiden op tot professionals”.
Toen er tijd voor hem vrijkwam, zei de assistent: U komt urine brengen.
Fred zei ja. Met een tissue schoof de assistent het potje naar zich toe.
Hoe laat heeft u dit geplast? vroeg de andere assistent.
Uur of zeven, acht.
Dan is het te laat, meneer.
Te laat?
Niet goed meer hè. Meteen na het plassen, of in de koelkast, u heeft niet in de koelkast?
Nee
En op de terugweg bij de Ekoplaza, bij de kassa met een bekertje kokosyoghurt. Daar zei de medewerkster:
Dat is 3,60.
Een oude man voor hem was zijn boodschappen nog bij elkaar aan het graaien. De oude man stond voor het pinapparaat.
Fred wachtte even op de oude man.
De medewerkster keek ongeduldig naar Fred.
Toen de oude man had plaatsgemaakt, legde Fred zijn telefoon op de pinmachine.
U gaat pinnen, zei de medewerkster.
Ja, zei Fred.
Er werd niet gegroet, viel hem op. Bij de dokter, bij de supermarkt: Er was geen goedemorgen en geen tot ziens.
Het was groen. Licht gedeprimeerd stak hij over.