Het begon met één persoon.
Bij het verlaten van de winkel volgde hij me. Keek in de papieren tas. Ik liet een handvat los, zodat de tas een beetje openviel. Hugo Boss. Kijk maar, dacht ik.
De man volgde mij door de hele winkelstraat. Liep achter me aan langs de rijen met smartphones, keek mee in de vitrine vol horloges. Klein en slank, gekleed in het grijs, viel hij vaak weg in de massa. Een keer botste ik tegen hem op, toen ik had afgerekend en me snel omdraaide. ‘U vindt dit toch niet erg?’ vroeg de man. Ik zei dat het me niks kon schelen. Mooie spullen had ik gekocht, spullen die gezien mochten worden, die zeiden: hier loopt iemand rond met een goede smaak.
De dag erna waren er twee personen. Twee mannen in het grijs. Ze zaten naast me op het werk, keken mee naar mijn scherm. Ik was goed op dreef die dag, ik zette veel orders weg, mijn vingers zoefden over het toetsenbord. In de pauze kocht ik een pizzapunt. Een van de mannen trok een vies gezicht. ‘U vindt dit toch niet erg?’ vroeg de andere man.
Een week later werd ik gevolgd door negen grijze mannetjes. Ze kropen bij me in bed, keken hoe ik mijn haren waste, lazen de boeken die ik las. Vragen of ik het niet erg vond, deden ze niet langer. In plaats daarvan gaven ze steeds vaker advies. ‘U kunt dat boek beter niet lezen.’ ‘Groenten van de markt zijn verser.’ ‘U heeft maar vijfduizend stappen gezet vandaag. U weet toch dat tienduizend het absolute minimum is?’ Ze spraken op gezaghebbende toon. Vriendelijk en vol zelfvertrouwen. De grijze mannetjes wisten meer dan ik. De grijze mannetjes kenden geen twijfel.
Mijn appartement bevond zich op de zevende verdieping van een flatgebouw. Grote ramen keken uit over de stad. Toen ik op een avond naar de lucht keek, zei een van de grijze mannetjes (het waren er inmiddels meer dan honderd): ‘Dagdromen is leuk, maar doe het niet te lang, dat is zonde van uw tijd. U weet toch dat u niet kunt vliegen?’
Ik knikte. Ik liep weg van het raam. De grijze mannetjes hadden gelijk. Zij konden het weten. Ze waren er altijd en overal. Als goden, maar dan zonder hemel.