Je kunt altijd op sporen stuiten. Zelfs -misschien zelfs juist- als waar ze vandaan komen verdwenen is; als de oorsprong niet langer bestaat. Of het een echte natuurwet is weet ik niet, maar het gegeven is zo betrouwbaar dat het een natuurwet zou kunnen zijn. Waar as is, is zonder twijfel ooit vuur geweest.
Ik had de bovenverdieping gestofzuigd. Ik liep met de stofzuiger in mijn ene hand en de stang in mijn andere hand de trap af. De zon scheen door het raam boven de trap. Waarom het precies vandaag was weet ik niet, maar ik zag iets flonkeren. Ik wist: glitters. Ik wist: daar is ze.
Niet dat ik denk dat ik haar kan vinden in de glitters op de trap, hoor. Als iemand zich bewust is van het feit dat ze er niet is dan ben ik het. Maar glitters leiden me naar een verjaardag, naar een bos, naar een meisje van acht dat een schat vindt in een holle boom.
We hadden een koekblik verpakt in aluminiumfolie en daar een ketting omheen gewikkeld, vastgeklonken met een cijferslotje. Als ze hem zouden vinden en de code zouden kraken mochten ze de schat mee naar huis nemen. Een kist vol doosjes met sterretjes, hartjes, veren, steentjes, glitter in alle mogelijke kleuren en lijm om dat alles mee op papieren maskers te plakken. Na de tafelpatat was er een discofeest.
De volgende ochtend lag het huis vol glitter want ze vonden de schat. Natuurlijk. Meisjes van acht zijn geen goede zoekers maar zeer bereid voorzichtige aanwijzingen van een vader aan te nemen, in tegenstelling tot meisjes van twaalf. Meisjes van twaalf zijn met geen spoor te verleiden. Die willen hoe dan ook het vuur in.