Het is een beetje een langebroekendag; een dasje onder het jasje. Grijs genoeg ook voor een afscheidsbrief, een verbreed kanaal. Of zeg maar gerust een zee, een grauwe kouwe zee, en ver daarop een eiland. Een drijvend eiland, zo klein en – let’s face it – zielig als een woonboottuin.
Rillerig loop ik langs de Amstel. Iemand laat haar grijze tasje vallen, een ander pakt het op en weer een ander denkt dat zijn vriendin zojuist een dode duif aan een ander gaf.
Er staan borden opgesteld langs de Amstel. Daarop foto’s van bovenkanten van gezichten. “Open de ogen voor mensenhandel” staat erbij.
Sure. Doe ik.
Ergens draait een enorme garde door een nog grotere kom vol grijze pasta. Die grijze pasta mag alles zijn. Dode dieren, chemicaliën, een partijtje zure peren. En die grijze pasta wordt straks weer alles. Pizza, shampoo, afbijtmiddel. Daar worden blijkbaar hier en daar mensen rijk van. Mensen die ons vandaag met gemak dat tientje zouden kunnen besparen.