Boudewijn wist dat het erg zou zijn, maar dat er zelfs bloemen in alle kleuren van de regenboog zouden groeien had hij niet verwacht. Hij schudt zijn hoofd, vertraagt zijn pas, wil deze rampplek niet van dichterbij bekijken. Zijn neus kriebelt, zijn handen ook. Hij wil het liefst zijn favoriete gereedschap pakken. Gijs, zo noemt hij zijn gasbrander. Hij heeft hem stiekem opgevoerd. Gijs maakt een hels kabaal, en als hij hem op de hoogste stand bedient dan staat binnen enkele minuten het zweet op Boudewijns voorhoofd. Maar helaas heeft hij Gijs moeten inleveren.
Het is meer dan een jaar geleden dat hij hier voor het laatst was op die dag dat hij alles spic en span achter had gelaten. Grijze betonachtig uitziende stenen, mooie strakke lijnen. Net zoals zijn tuin trouwens. Onderhoudsarm noemen sommige mensen het. Die hebben er geen verstand van hoe veel moeite het kost om het zo strak te houden, want voor je het weet is er groenspaan, mos en onkruid dat tot een hele jungle kan uitgroeien. Hij was trots op wat hij had gedaan, wat zij hadden gedaan, het was teamwerk met Gijs natuurlijk. Eigenlijk had hij gehoopt om medewerker van de maand te worden, maar dat was dus een inschattingsfout geweest. De wereld was nog niet klaar voor hem.
Voorbijgangers halen Boudewijn in. ‘Kijk nou wat mooi,’ hoort hij een van hen zeggen. Een meisje met rood haar wijst naar een enorme plant met paarse bloesems. Hij wou dat hij Gijs bij zich had. Hij komt dichterbij. Pijn in zijn borst. Op sommige plekken is het grijs van de steen bijna niet meer te zien door al het groen. De natuur kan dit niet zelf hebben gedaan, mensen moeten haar hebben geholpen. En niet zo’n beetje ook. Al zijn mooie werk. Een hele middag zwoegen in een jaar tijd verwoest. Hij knielt neer, schuift wat onkruid opzij en voelt met zijn hand de koele ruwe geruststelling van steen. Tranen prikken in zijn ogen. ‘Sorry,’ mompelt hij.