Ole leunt met zijn onderarmen op de reling aan bakboord en staart in de verte.
Petter komt aanlopen en geeft hem een stomp in zijn zij. ‘Hé, wat is er?’
‘Wat er is?’ vraagt Ole verontwaardigd. ‘Vraag je serieus wat er is?’
Petter voelt speekselspetters op zijn gezicht. Of is dat zeemist?
‘Heb je het nieuws gezien de afgelopen dagen … weken … maanden … jaren? Ach, ik weet niet eens meer wanneer het allemaal begon.’ Ole valt even stil en draait zich weer weg. ‘Alles wordt steeds erger.’
Petter veegt zijn loopneus af aan de mouw van zijn zeemanstrui. ‘Er is altijd ergens licht aan het einde van de tunnel.’ Hij weet dat hij moet stoppen met dit soort wijsheden, zeker omdat hij er zelf niet eens in gelooft. Bovendien, volgens zijn dochter gebruikt hij ze meestal verkeerd.
Ole schudt zijn hoofd. ‘Niet bij deze tunnel, hoor. Die heeft geen einde.’
Even is Petter bang dat Ole zichzelf in zee zal storten. ‘Het komt wel goed,’ bromt hij zo overtuigend mogelijk.
‘Je bent echt een hopeloze optimist.’ Ole richt zich iets op van de reling.
‘Dat is precies wat ze willen: dat we opgeven.’ Petter legt een hand op Oles schouder.
‘Ik weet inmiddels niet eens meer wie ze precies zijn.’ Ole zucht. ‘Soms voelt het meer alsof het een het is.’
Petter rolt met zijn ogen. Waarom moet Ole ook altijd zo filosofisch doen? We zijn vissers, geen filosofen, wil hij zeggen. Maar ja, als Ole nog kan filosoferen, dan zal hij zich ook niet zomaar overboord storten. ‘Maakt niet uit, ze, het … we moeten gewoon volhouden, hè?’
Ole reageert niet.
Petter geeft hem opnieuw een stomp.
Ole knikt zonder hem aan te kijken. ‘Gewoon volhouden,’ bromt hij nauwelijks hoorbaar.
‘Precies.’ Petter doet zijn best om opgetogen te klinken. Eigenlijk wil hij Ole omhelzen, zijn gezicht tegen Oles gespierde schouder drukken en zeggen dat hij het zelf ook niet meer weet. ‘En nu weer aan het werk. Kom.’
Over welk nieuws gaat dit?