Het is geen gewone lijnbus. Op de stoelen zit blauw namaakfluweel met een ruitpatroon, over iedere hoofdsteun is een wit doekje geklit en in de bagagerekken zijn verstelbare leeslampjes gemonteerd – één voor iedere passagier.
De ramen zijn vuil, dat doet wat afbreuk aan de luxueuze uitstraling.
Alles bij elkaar zitten er zo’n twintig mensen in de bus – onderweg zal de helft uitstappen, voor de meesten is dit gewoon een handige verbinding met de sliert kleine dorpjes ten westen van Krakau. Het is een doordeweekse dag, ze hebben een boodschap gedaan of een onderzoek in het ziekenhuis gehad; in het kamp zijn ze misschien nog nooit geweest.
De motor draait stationair en de airco is aan. Dat wordt duidelijk wanneer de voorste instapdeur opent en er een stoot warme wind naar binnen waait. Eind september is het en loeiend heet.
De chauffeur buigt zich zijwaarts uit zijn cabine en trekt een van de AirPods uit zijn oor.
‘Is this the bus to Auschwitz?’ herhaalt een jonge vrouwenstem, enigszins beschroomd.
Vanuit hier is ze niet zichtbaar, maar het moet een toerist zijn. Iemand voor wie het woord nog besmet is. De chauffeur knikt, steekt zijn oortje terug en veert weer omhoog.
Door de speakertjes van de bus klinkt zachtjes We are young van Fun.