Ik kende een Turk. Of nou ja, kennen. We kenden elkaars naam en wisten wat voor beroep we uitoefenden. Of nou ja, uitoefenen. Ik zat alweer een maand of twee afgefakkeld thuis, maar dat is een andere documentairereeks.
Ik trof de Turk bij toeval op een ondefinieerbare plek. Hij zat op iets waar ik naast kon gaan zitten en we begonnen aan een praatje. De Turk vroeg of mijn vriendin nou eindelijk eens zwanger was. ‘Nee,’ zei ik voor de zoveelste keer, ‘en da’s maar goed ook, want wij willen nog steeds geen kinderen.’ De Turk stak hoofdschuddend een voorwerp op en tuurde naar het uitzicht. ‘Dan word jij nooit een echte man,’ zei hij. Ik vond dat de Turk niet zomaar kon bepalen wanneer ik een echte man was of niet, maar ik wist niet precies wat een echte man eigenlijk was en of ik dat dan überhaupt wel wilde zijn, dan.
Ik wilde weten of de Turk ging stemmen voor het referendum en of het dan ‘ja’ of ‘nee’ zou zijn, maar ik wist niet goed of je dat zomaar kon vragen. Ik wist alleen dat het gevoelig lag. We spraken een tijdje over koetjes en kalfjes, voordat ik het bij nader inzien toch aandurfde. Van een wildvreemde die ik betaal heb ik geleerd dat anderen best zelf hun grenzen aan kunnen geven en dat ik niet van te voren alles voor hen moet zitten invullen.
‘Nee,’ antwoordde de Turk op mijn vraag.
‘Je gaat dus hayir stemmen?’ zei ik net iets te trots op mijn kruimeltje Turks.
De Turk schoot het voorwerp tussen duim en wijsvinger richting de grond en leunde voorover. ‘Nee,’ herhaalde hij. ‘Ik ga niet stemmen.’
‘Huh? Maar je bent toch stemgerechtigd?”Ja, maar ik ben een Nederlander,’ zei de Turk. Hij haalde een nieuw voorwerp uit het doosje en stak het op. ‘Ik woon hier en niet daar.’
‘Wacht effe,’ zei ik, ’toen wij tegen jullie met een nulletje of drie het schip ingingen, reed jij zwaaiend met de Turkse vlag toeterend door de straten!’
‘Klopt, maar dat is maar voetbal.’
We zwegen. Er dobberde een dier voorbij en ergens riep iemand naar een ander iemand dat diegene een middeleeuwse ziekte kon krijgen.
‘Oké,’ zei de Turk na een poosje denken. ‘Jij komt uit Brabant, toch?’
‘Ja.’
‘Voel jij je een echte Brabander?’
‘Soms. Als ik dronken achter iemands rug om met mijn zachte g aan anderen vertel wat ik eigenlijk van die iemand denk, dan voel ik me wel een echte-‘
‘Wanneer ga je weer weg uit Utrecht?’ onderbrak de Turk me.
‘Never nooit niet.’
‘Wat ga je doen als Feyenoord kampioen wordt?’
‘Feyenoord wordt geen kampioen.’
‘Wat ga je doen?’ sprak de Turk streng.
‘Ontploffen en zielsgelukkig met een vlag wapperen in Rotterdam.’
‘Hopsekee,’ zei de Turk alsof hij een punt had gemaakt. Ik moest eigenlijk op zoek naar wat het punt precies was, maar ik was nog te verbaasd over het feit dat er zojuist een Turk ‘hopsekee’ had gezegd. Om tijd te winnen sloeg ik bij wijze van spreken een zijpad in.
‘Oké, maar als je wel zou stemmen, wat was het dan geworden?’
‘Hayir,’ zei hij stellig.
‘Maar als je dat zo stellig vindt, waarom ga je dan niet stemmen?’ vroeg ik. ‘Is het niet je democratische plicht om-‘
‘Plicht? Democratisch? Ik heb gewoon niet zo’n zin om me met paspoort en al in een stemlokaal in Deventer tot terrorist te laten bestempelen,’ zei de Turk.
‘Ben je bang?’ vroeg ik.
‘Niet bang,’ zei de Turk. ‘Ik ben gewoon verstandig. En ik woon hier en niet daar.’
Ik moest zo onderhand eens naar huis, want ik moest nog een verhaaltje schrijven. ‘Goed,’ zei ik bij wijze van afscheid en sloeg daarbij net iets te hard op mijn knieën. ‘Ik moet zo onderhand eens naar huis, want ik moet nog een verhaaltje schrijven.’
De Turk stond ook op en schudde mij de hand. ‘Prima,’ zei hij, ‘maar niet mijn naam noemen, hoor. Daar krijg ik alleen maar gelazer mee.’