Rotgeel, ik zie geen klote. Aaauuu nu struikel ik weer over zo’n rotblikje. Ik dacht dat ze daar statiegeld op hadden gedaan. Het ligt er hier vol van. Verder geen hond te bekennen hier in dat park. Kutpark, klote, alles. Love is a dog from hell schreef Bukowsky, nou geel kan er ook wat van. Ik vond mezelf achter de tralies gisteren nog een killer, een verwoester, knap ben ik niet, maar als ik in mijn kracht sta ben ik een monster.
Als ik alleen maar verveeld voor me uitkijk schrikt iedereen zich al rot.
Ik wist dat de dag zou komen, een achteloos moment, mijn oppasser/ voeder die een rotnacht had gehad omdat zijn vrouw maar bleef zeiken dat ze toch echt een berichtje van een andere vrouw had gezien. En natuurlijk had mijn voeder het ontkent, zoals een man dat moet doen. Hij sliep de hele nacht niet doordat zijn vrouw maar door bleef emmeren. Mijn voeder is een goeie vent, maar Ik zag mezelf al rennen door dit park, niemand zou ooit zo’n lion from hell gezien hebben en gevoeld. Ik zag mijn kans, een moment van onoplettendheid vermengd met onverschilligheid, want dat krijg je als je de hele nacht niet geslapen hebt, dan denk je: laat ze allemaal de vinke-t krijgen. Mijn voeder lette even niet op het hek. En jaaaaaaaaa, pompompom, daar sloop ik heel rustig langs hem. Ik zat vol ingehouden enthousiasme, het knetterde mijn oren bijna uit, ik liet spontaan een harde scheet, gelukkig kwam er net een trein langs. Op sommige momenten komt alles gewoon samen. En ik rende en rende, ik huppelde en sprong en deed geloof ik zelfs nog een moonwalk. Recht op het park af waar ik jaren naar had gekeken. Met al die kutmensen die ik eens lekker op zou gaan eten. Sirenes gingen hard, ik ben nogal hooggevoelig, dus dat deed pijn aan mijn oren. Ik raakte de weg kwijt, liep rondjes om mezelf. Dat gaf die mensen de tijd om weg te rennen. Alleen zag ik in de verte een picknick kleedje met een paar kinderen erop. Daar stevende ik op af. Het kwijl liep langs mijn kin, door de snelheid vloog het horizontaal met me mee.
De kinderen zagen me, renden samen met de juf hard weg. Ze hadden net die middag een Creatieve les in Geluk. Overal grote vellen papier en schilderijen op de grond. Met vrolijke strepen erop. Gatverdamme ze waren nog nat. Een tekening bleef aan mijn poot hangen. Net toen ik met mijn andere poten probeerde het natte kledderpapier eraf te krijgen, zag ik ineens een meisje op me af komen lopen. Ze had een gestrekte arm met een druipend gele kwast in haar hand. Ze keek vastbesloten. Gemeen was eigenlijk een beter woord. Ik voelde dat de agressie die ze uitstraalde niets met mij te maken had, maar iets wat ze in het verleden had meegemaakt, en dat ging ze nu lekker op mij botvieren. Resoluut prikte ze met de gele kwast midden in mijn ogen. En ik zag geen steek meer. Ik hoorde haar wegrennen. Haar voeten over de vroege herfstbladeren, knisperden, triomfeerden.
Anita de Rover