Gallini had een goede avond. Hij speelde zwarte wanhoop en zoet-pril geluk, toverde wilde zeeën en zacht wuivend koren; de waarheid was daar, de tragiek en de relativering.
Gallini steeg op om nooit meer neer te komen. Snoekduiken maakte hij en steile klimmen, zachtjes zweefde hij door sprookjesbossen en Japanse heuvelrijen. Nooit raakte hij de grond of het plafond; altijd vond hij weer net op tijd het evenwicht.
Het applaus was vol en lang. Mensen stonden op hun stoelen en riepen bravo. Er werden tranen weggepinkt en neuzen gesnoten; stemmen sloegen over.
Een toegift volgde. De sublieme essentie van alles. Verwondering en bewondering. Een man viel flauw en werd weer bijgebracht door lachend en huilend publiek.
Gejuich steeg op uit de zaal. Bloezen werden opengetrokken. Mensen schokten in hun stoel.
Gallini had een goede avond.
Toen hij zich later zwetend mengde tussen het heftig drinkend publiek werd hij niet herkend. Hij deed zijn poppen weer in de kist, de gordijntjes dicht. Hij nam een glaasje wijn, een blokje kaas. Straks thuis weer CNN.